Toen Dominicus op Sinterklaasdag 1633 werd begraven, was zijn weduwe Marritje Jacobs 40 jaar oud. Marri was op 17 oktober 1593 in de Nieuwe Kerk gedoopt als dochter van de schoenlapper Jacob Gerrits en zijn vrouw Machtelt Barndts die uit Deventer afkomstig was. Getuige was haar tante Gertgen[1] Barndts, die op haar beurt trouwde met Pieter Gerrits, een jongere broer van Jacob en eveneens schoenmaker. Vader Jacob was op 22 juli 1569 in de Oude Kerk gedoopt als zoon van Gerrit Jacobsz en Marri Pieters. Gerrit ging zijn zoons voor in het edele schoenlappersvak; in april 1579 treffen we hem wanneer hij met de steenhouwer Otto Pietersz. als borg wordt ingeschreven in het poorterboek van Amsterdam.[2]
Het was een klein Amsterdam, met rond die tijd ongeveer 25.000 inwoners. Oude kaarten laten zien dat op het IJ reeds vele schepen lagen en dat ook het Damrak een voorname havenfunctie had voor de binnenvaart. Parallel daaraan lopen de straten die nu nog het Amsterdamse stadsbeeld bepalen: aan de Oude Zijde de Warmoesstraat gevolgd door de Oudezijds Voorburg- en Achterburgwal en aan de andere kant de Nieuwezijds Voorburgwal en iets verder het Singel.
(Afb.: Deelkaart van Amsterdam door Cornelis Anthonisz., 1544. Bron: Eveline Brilleman, “De Zeedijk”, Uitgeverij Toth, Bussum, 2004, blz. 10.)
Het waren woelige tijden aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog. Tussen 10 augustus en begin oktober 1566 had de Beeldenstorm in honderden kerken, kapellen, abdijen en kloosters diepe sporen achtergelaten. De mate van succes voor de hysterische mensenmassa’s, gewapend met voorhamers en bijlen, in het “zuiveringsproces” van de katholieke gebouwen werd grotendeels bepaald door de houding van het plaatselijke bestuur, de magistraten. Het stadsbestuur bijvoorbeeld kon er voor kiezen om de schutterij in te zetten om katholieke bezittingen te beschermen; geen actie ondernemen, of ze kon zelf actief worden bij het zuiveren van de kerken. Stadsbesturen en andere lokale overheden konden zo door hun ingrijpen, of juist het uitblijven daarvan, een grote invloed uitoefenen op het plaatselijke verloop van de Beeldenstorm.
(Afb.: De Beeldenstorm in de Nederlanden; 1568. Bron: Paul Karsmakers, “De Beeldenstorm in de Nederlanden, Een onderzoek naar de rol van lokale overheden tijdens de beeldenstorm”. Zie ook www.geschiedenis.nl.)
De gebeurtenissen in Amsterdam ten tijde van het ontstaan van de Beeldenstorm werden grotendeels bepaald door de houding van de schutterijen. Via de hagenpreken hadden de gereformeerden een brede aanhang bij de Amsterdamse bevolking gekregen, terwijl zowel de centrale overheid als het stadsbestuur niet in staat waren geweest om militair geweld in te schakelen tegen de hagenpreken. Geldgebrek maakte het Margaretha van Parma onmogelijk om op landelijk niveau legers van enige omvang op de been te brengen en de Amsterdamse schutterijen spraken zich openlijk uit tegen godsdienstvervolging. De Beeldenstorm kwam niet geheel onverwacht voor het stadsbestuur; de massale belangstelling voor het calvinisme, gecombineerd met het handhaven van de ketterplakkaten door de stad, moest wel tot problemen leiden. Op 20, 21 en 22 augustus gaf het stadsbestuur de katholieke geestelijken opdracht om hun waardevolle voorwerpen in veiligheid te brengen. Op 23 augustus toonden kooplieden op de Amsterdamse beurs stukjes marmer en albast van altaren in Antwerpen, waar de Beeldenstorm op 21 augustus had gewoed. De burgemeesters riepen de geestelijken nogmaals op de kostbaarheden in veiligheid te brengen. Toen zij dit deden tijdens de ochtendschaft, brachten handwerkers de verwijderde kostbaarheden weer terug naar de kerken.
Bij de doop van een kind in de Oude Kerk die middag, kwam het tot een uitbarsting toen de kapelaan weigerde de dienst in landstaal te houden. De schout en stadswakers verloren de vechtpartij die ontstond, maar de schutterij herstelde de orde. De Dam werd afgeschermd, omdat de burgemeesters een aanval op het stadhuis vreesden. De burgemeesters vroegen raad aan drie vooraanstaande burgers van de stad. Twee van hen hadden nauwe contacten met de leidende vooraanstaande gereformeerden, en waren dus geschikt als onderhandelaars. De Oude Kerk werd zwaar beschadigd door de Beeldenstormers, maar de Nieuwe Kerk bleef gespaard, doordat “enige burgers” de stormers de toegang beletten.
De Alteratie – toen de knop werd omgezet van katholiek naar protestant, met alle bijbehorende onteigening van het kerkelijk bezit – voltrok zich pas op 26 mei 1578. Jacob Gerrits – de oudst bekende doop binnen ons voorgeslacht – is dus nog katholiek van huis uit. De Oude Kerk werd in die periode “gestript” en verkreeg de sobere schoonheid die het gebouw ook nu nog kenmerkt en die zo fraai door de 17e-eeuwse schilder Emanuel de Witte is weergegeven. De kerk werd het centrum van het kerkelijke maar ook het sociale leven, een soort buurtcentrum, waar de grote componist Jan Pietersz. Sweelinck 1577 tot 1621 het orgel bespeelde. Hedendaagse ogen zijn verrast door de aanwezigheid van honden; in latere jaren werden kosters aangesteld om te voorkomen dat hieruit ongewenste misstanden zouden voortvloeien.
(Afb.: De Oude Kerk tijdens een dienst, door Emanuel de Witte, geschilderd rond 1660. Nu in Mauritshuis.)
Het huwelijk van Jacob Gerrits met Machteld Barends is van februari 1592. Hoewel we niet weten hoe het stond met de kindersterfte, heeft het er schijn van dat Marritje deel uit maakte van een vrij groot gezin. Zij had een oudere broer Gerrit (1592; getuige Aaltje Jans) benevens een jongere broer Hindrick (1596; getuige Jan Everts(?)). In 1604 volgde Madleen; bij de doop in de Oude Kerk fungeerde Gerritje Barnts ( vermoedelijk dus weer Tante Gerritje) als peet. Tenslotte werd in 1609 nakomertje Trijntje geboren, met ditmaal Lijsbet Claes als peet[3].
(Afb.: Doopakte van Marritje Jacobs: “Jacob Gerreits ende Machtelt Barndts sijn huysfrou, Gertgen Barndts als peet, het kint heet Marri”; Nieuwe Kerk te Amsterdam, 17 oktober 1593.)
(Afb.: Plattegrond van Amsterdam door Pieter Bast, 1597 (zie “Geschiedenis van Amsterdam 1578-1650, blz. 19). De witte vlek in het midden is de Dam met het brede vaarwater/aanlegplaats voor beurtschippers het Damrak richting IJ. Parallel daaraan loopt links eerst de Warmoesstraat en vervolgens de twee Walletjes: de Oudezijds Voorburgwal met de Oude Kerk en vervolgens de Oudezijds Achterburgwal.)
Ten tijde van haar huwelijk met Dominicus woonde Marri op de Oudezijds Voorburgwal, vermoedelijk nog bij haar ouders thuis. Het was ook toen al hartje Amsterdam, net achter de Warmoesstraat op – wat nu is – één van de beroemde Walletjes. De stad was in de 60 jaar sinds de doop van haar vader sterk gegroeid en telde nu ongeveer 100.000 inwoners. De Derde Uitleg leidde rond die tijd tot een grote uitbreiding. De Jordaan was in aanbouw evenals het Rapenburg, Marken en Uilenburg aan de noordoostzijde en de Westelijke Eilanden aan de andere kant.[4] Toen ze na vijf jaren in Schardam terugkeerden in Amsterdam, stond de nieuwbouw al sterk in de steigers. Blijkens het “Kohier van den Tweehonderdsten Penning voor Amsterdam en onderhoorige Plaatsen over 1631” woonde het gezin van Dominicus en Marritje in dat jaar “Op de Vesten”, toentertijd als het ware de stadwalkant van het Singel, tussen de Heiligeweg en de Leidschegracht.[5] Ergens bij die gracht, vermoedelijk in het trapezium dat op bijgaande waterkaart wordt opgespannen door de Heiligeweg en de Herendwarsgracht aan linker- en rechterzijde en de Koningsgracht (later weer herdoopt in het Singel) en het verlengde van de nieuwe Herengracht aan de onder- en bovenkant, zal Marritje ook gewoond hebben toen zij eind 1633 alleen achterbleef met twee dochters en drie zoons.
(Afb.: Waterkaart van de omgeving van de Heiligewegspoort door Cornelis Danckertsz. de Rij; omstreeks 1630. De Heiligewegspoort is dan nog van hout en de stadssteenhouwerij is nog niet gevestigd op het driehoekige perceel aan de Herendwarsgracht. Bron: “De geschiedenis van Amsterdam 1578-1650”, blz. 51.)
(Afb.: Directe afstammelingen van Dominicus Vincemius en Marritje Jacobs.)
Vermoedelijk woonde Marritje met kroost in de rechterbenedenhoek van het geschetste trapezium. Het is niet duidelijk of ze er na het overlijden van Dominicus is blijven wonen. [6] Aannemende dat dit wel het geval is, dan was er sprake van – zacht uitgedrukt – een dynamische omgeving. De Heiligeweg liep buiten de stadspoort door naar de Overtoom, waar hij zich splitste in Amstelveenseweg en Sloterweg. Hoewel het een landweg betrof, kon men via Amstelveen ook over land in Leiden komen. Het waterverkeer, dat veel belangrijker was, werd uit de stad geleid via het dwarsgrachtje naast de poort naar de Singelgracht en vervolgens via de Heiligwegsvaart of Overtoomsevaart naar de Overtoom en verder Zuid-Holland in, of naar het half-geïndustrialiseerde randgebied rondom de Boerenwetering. Het scheepsverkeer moet een bron van voortdurend vermaak zijn geweest voor de kinderen, vooral omdat bijna voor hun deur de Heiligewegsluis lag met alle drukte die daar ongetwijfeld mee samenhing.
Vlak bij huis kwam de grootschalige nieuwbouw in de nabijgelegen Jordaan tot volle ontplooiing. Het oorspronkelijke plan voor de Derde Uitleg was geweest om de stad van een nieuwe symmetrische fortificatielinie te voorzien maar het was te groot en er werd daarom gekozen voor de uitvoering van een derde van het originele plan van stadstimmerman Hendrick Jacobsz. Staets. Het werd een modelwijk waarover de Friese stadhouder Willem Lodewijk al in 1617 aan zijn neef Maurits schreef: “Vanmiddag heb ik een boottochtje gemaakt door de nieuwe stad; ik weet zeker dat wie dit niet gezien heeft niet zou kunnen geloven, en dat ook u zich niet kunt voorstellen van welk een stralende schoonheid de constructie is zowel van de huizen en bruggen als van de grachten.” De nieuwbouw weerstond de tand des tijds: nog steeds zijn de Prinsengracht en de Keizersgracht maar ook de hele Jordaan en het westelijk havengebied met de Nieuwe Waal toonbeelden van stedelijk schoon.
(Afb.: De oorspronkelijke schets voor de nieuwe omwalling, uit Pontanus, “Historische beschrijvinghe der seer wijt beroemde coop-stadt Amsterdam”, 1614. (Zie “Geschiedenis van Amsterdam 1578-1650, blz. 32).)
(Afb.: De groei van de stad, 1578-1662. Zie “Geschiedenis van Amsterdam 1578-1650, blz. 105.)
Maar ook elders in de onmiddellijke nabijheid gistte het van de bouwactiviteiten. In 1636-1637 werd de kostbaar uitgevoerde Heiligewegspoort, door Jacob van Campen ontworpen, gebouwd. Een fraai stadsgezicht kan ook nu nog een beeld oproepen van het gewichtige indruk die de stadsbestuurders wilden maken op binnentredende vreemdelingen. Vermoedelijk gezeten op het toenmalige Majoorsbolwerk schetste Anthonie Waterloo de poort met daarachter rechts het woonwijkje Op de Vesten. Via de sluis links vooraan konden de schepen de Boerenwetering bereiken, terwijl de Overtoomsevaart achter de huizen links voorbij de ophaalbrug zichtbaar is. Naast de sluis van de Boerenwetering werd in 1639 ook een van de nieuwe kerkhoven buiten de stad, het Heiligewegskerkhof, aangelegd. In 1642 besprak de vroedschap een voorstel om – in overleg met de Krijgsraad – de schietbanen achter de Hand- en Voetboogdoelen en het Stadsartilleriehuis aan het Singel (de tegenwoordige Universiteitsbibliotheek) te bebouwen. Dit leidde, net aan de overkant van het Singel bij de Heiligewegstraat, tot de aanleg van de Handboogstraat en Voetboogstraat.
(Afb.: De stadsgracht bij de Heiligewegspoort, schets met zwart krijt door Anthonie Waterloo; omstreeks 1660. Bron: “De geschiedenis van Amsterdam 1578-1650”, blz. 50.)
(Afb.: De 17e eeuwse huizen aan de Voetboogstraat. De straten werden gebouwd in 1650-1651 zoals op een aantal gevelstenen nog te zien is. Als een bijzonderheid gold destijds dat de stad hier etagewoningen liet bouwen voor weinig vermogende burgers. Bron: “De geschiedenis van Amsterdam 1578-1650”, blz. 41.)
Het waren ongetwijfeld gebeurtenissen waarbij moeder en kroost zich actief betrokken voelden. We kennen echter een tien jaar weinig feiten over Marritje en haar gezin. De regenten vermaakten het volk met spelen en de opgroeiende kinderen zullen er zich stellig in hebben begeven. In 1638 werd het verblijf van de verjaagde Maria de Médicis bijvoorbeeld gevierd met een watervertoning op het Rokin. Rond diezelfde tijd waren er voorstellingen in de poorten met stichtelijke tableaux vivants. De beelden zijn steeds hetzelfde: veel mensen aan de kant en een heleboel bootjes op het water. Het idee van het huidige Prinsengrachtconcert moet toen zijn ontstaan. Ongetwijfeld heeft het gezin op gepaste wijze de Vrede van Munster gevierd die in 1648 een eind maakte aan de Tachtigjarige Oorlog en vermoedelijk heeft de jongere garde staan gapen bij de intocht van de notabelen voor het feestmaal in de Voetboog- of Sint Jorisdoelen aan de overkant van het Singel. Aan de andere kant ging Dominicus Junior stellig naar school; het blijft weer een prangende vraag hoe dit is gefinancierd en in hoeverre ook zijn oudere zusjes Machtelt en Geertrui en zijn jongere broers Jacob en Johannes een dergelijke opleiding genoten. Het lijkt er niet op: ook toen al mocht kennelijk in de eerste plaats de oudste zoon “doorleren”.
(Afb.: Feesten ter ere van Maria de Médicis, 1638. Watervertoning op het Rokin, gezien vanaf de Oude Turfmarkt. Twee etsen van Salomon Savery naar Simon de Vlieger. Bron: “Geschiedenis van Amsterdam 1578-1650”, blz 333.)
(Afb.: De schuttersmaaltijd in de Voetboog- of StJorisdoelen te Amsterdam ter viering van het sluiten van de vrede van Munster, 18 juni 1648. Schilderij van Bartholomeus van der Helst.)
(Afb.: Het schoolonderricht was duidelijk nog niet klassikaal. Er werd veel aandacht besteed aan het spellen maar minder aan het lezen. Gravure van onbekende kunstenaar rond 1660. Bron: “Geschiedenis van Amsterdam 1578-1650”, blz. 219.)
We kunnen ons uit de gedetailleerde stadskaarten en prenten van die tijd en beeld vormen van hun woonomgeving. Ondanks het gebrek aan feitelijke kennis brengt dat hen heel dichtbij. Het was bijvoorbeeld al vroeg duidelijk dat het rare haakse stukje stadswal, dat de verbinding vormt tussen de forse nieuwbouwwallen van de Jordaan en de oude stadswallen van de “oude stad”, moeilijk te verdedigen was. Toen het vervolg van de uitbreiding langer duurde dan verwacht was, had het stadsbestuur de twee provisorische bolwerkjes aangebracht. In de binnenhoek, in het verlengde van de Herengracht, werd een restant van een bolwerk van de voormalige stadswal opgetuigd. Even verderop werd op de buitenhoek van het korte stuk een nieuw bolwerk ingericht. Het bleef echter behelpen.
Op een in 1641 gemaakte tekening van de stadsgracht loopt rechts het korte haakse hoek in de stadswal dichtbij hun woonhuis. Op de voorgrond is het bolwerkje getekend waarvan de vroede vaderen inmiddels de overmatige kwetsbaarheid begonnen in te zien. Aan het eind is ook het bolwerkje met molen op de buitenhoek zichtbaar; rechts de bocht om begint dan de moderne westelijke stadswal richting IJ. Halverwege de wal staat de romp van een tweede molen (bij het tegenwoordige Molenpad). Daarachter verrijzen het Aalmoezeniersweeshuis en een derde molen aan een van de paden buiten de stad. Links ligt het industriegebied tussen de stadsgracht en de Overtoomsevaart (de tegenwoordige Overtoom).
(Afb.: De tijdelijke stadsgracht ter hoogte van de latere Leidschegracht, door Jan Abrahamsz. Beerstraten; houtskool, penseel in grijs; 1641. Bron: “De geschiedenis van Amsterdam 1578-1650”, blz. 34/35.)
(Afb.: Een zwakke schakel in de fortificatie. Detail van de plattegrond uit 1647 door Balthasar Florisz. van Berckenrode. Op de Vesten is gelegen in het huizenblok je linksonder tussen het Singel en de stadswal, dat aan de zijkanten begrensd wordt door de Heiligeweg en Herengrachtdwarsgracht. Bron: “De geschiedenis van Amsterdam 1578-1650”, blz. 34.)
Marritje is zeer oud geworden. In de loop van de volgende jaren figureert zij met enige regelmaat in de levensgebeurtenissen van haar kroost en zelfs een volgende generatie. Dominicus Junior schrijft in 1641 aan zijn vader’s beschermheer Johannes van Foreest over haar reizen (zie sectie 4b), ze is getuige bij de doop van kleinkinderen en – heel dierbaar – in 1685 als 92-jarige bij de ondertrouw van kleindochter Marritje Cornelisdr., de dochter van Geertrui.[7] Of ze Op de Vesten is blijven wonen, onttrekt zich op dit moment aan ons zicht. In dat geval moet ze van dichtbij de Vierde Uitleg hebben meegemaakt, de grootschalige stadsuitbreiding van Amsterdam in zuidelijke en oostelijke richting. De ingrepen in de directe omgeving van de Heiligeweg waren enorm.
Rond 1650 werd de kwetsbaarheid van de fortificaties zelfs de bestuurderen te gortig. Ongetwijfeld heeft de beroemde maar mislukte aanslag van stadhouder Willem II hen van de ernst van de situatie doordrongen en ook de woningnood was weer nijpend geworden. Aan de oostzijde van de stad waren buiten de wallen grote aantallen ongewenste huizen opgetrokken. De plannen voor de Vierde Uitleg van Amsterdam kregen de volgende jaren allengs vorm en de omgeving van de Heiligeweg ging fundamenteel op de schop. De monumentale en dure poort werd, nog geen twintig jaar na zijn bouw, weer gesloopt en de stadsgracht werd gedempt voor de aanleg van de Reguliersdwarsstraat op hetzelfde tracé. Tussen 1656 en 1662 werden de nieuwe wallen ver naar buiten verplaatst en bepaalden de contouren van de huidige Stadhouderskade. In het Oosten werd de Plantage aangelegd en de oude stadswallen van 1595-1586 werden afgegraven. Op de Vesten was niet meer hetzelfde, vooral omdat de veste zelf verdwenen was.
(Afb.: De afbraak van de oude stadswal tijdens de Vierde Uitleg, omstreeks 1662. Ets door Abraham Blootelingh. We kijken hier op de achterkant van de huizen aan het Singel, onder andere de beroemde stadsvilla van Joan Hudecoper van Maarsseveen vlak bij de Vijzelstraat. Daarachter is de Munttoren te zien. De windmolen rechts stond op een nog af te breken bolwerk. De ets is gemaakt naar een tekening van Jacob van Ruisdael. Bron: “De geschiedenis van Amsterdam 1578-1650”, blz. 42.)
(Afb.: Het hoekhuis Herengracht/Koningsplein. De prent van Reinier Vinkeles toont het huis in 1764. De gevelsteen uit 1665 herinnert aan de afbraak van de Heiligewegspoort, die hiernaast had gestaan. Thans is hier boekhandel Scheltema gevestigd. Bron: “De geschiedenis van Amsterdam 1578-1650”, blz. 53.)
(Afb.: Contouren van Amsterdam na voltooiing van de Vierde Uitleg.)
De sporen van de kinderen zijn in het grote Amsterdam soms moeilijk te volgen. Oudste dochter Machteltje trouwt in 1646 in Amsterdam met Roelof Sieverts (Sieuwertsz) uit Groningen; haar moeder Maria Jacobs treedt op als getuige. Machteltje woont op dat moment in de Middelstraat, die later vernoemd werd tot Vinkenstraat en te vinden is in de uiterste noordwesthoek van het toenmalige Amsterdam, tussen de Brouwersgracht en de Haarlemmerdijk en dicht bij de Haarlemmerpoort. Roelof was in ieder geval een buurtgenoot. Hij woonde ten tijde van het huwelijk op de Anjeliergracht, midden in de Jordaan (na het dempen in de negentiende eeuw herdoopt tot Westerstraat). Hij was eerder getrouwd geweest met Geesje Thomas[8] met wie hij zeker twee zoons had: Sievert (1643) en Willem (1646). Vermoedelijk is Geesje bij de laatste bevalling overleden. Of Roelof kroost meenam in het huwelijk met Machteltje is onduidelijk. We mogen aannemen dat Machtelt bij hem is ingetrokken op de Anjeliergracht (de huidige Westerstraat).
(Afb.: De Haarlemmerpoort, in de uiterste noordwesthoek van Amsterdam.)
(Afb.: Akte van ondertrouw van Machtelt Vincemius en Roelof Siewertsz, 16 augustus 1646 te Amsterdam. De bruidegom beperkt zich tot het zetten van een geavanceerd kruisje.)
Hoewel we weinig weten van Machteltje en haar jonge gezin “kennen” we het straatbeeld van hun omgeving. De Derde Uitleg werd, als ware het een 17e-eeuwse Vinexlocatie, volledig gekenmerkt door een bouwkundige eenheidsworst, het zogenoemde “Amsterdamse huis”.[9] Alle huizen meten 3,5 x 12 meter. Ze hadden een 4 meter hoog voorhuis met daaronder een drijvende kelder. Achter het voorhuis bevonden zich een lager gelegen keuken, die het huis verbond met het achtererf en de aangebouwde bijkeuken, en daarb0oven een opkamer als huiskamer. Elk huis telde verder een slaapverdieping, een bergzolder en een vliering. Op het achtererf stonden veelal verder het secreet en essentialia als een hoenderhok. De huizen stonden vrijwel allemaal op smalle en diepe percelen en hadden dus een topgevel aan de straat. De tp van deze gevels werd meestal trapvormig afgemetseld, een logisch gevolg van het gebruik van baksteen, en daarmee was de trapgevel geboren. Ook sierden zandstenen blokjes of zelfs hele “speklagen” tezamen met gele en rode stenen de huizen. Een verflaag friste de natuurlijke kleur vaak op: wit voor de natuursteen, rood voor de baksteen.
(Afb.: Drie “Amsterdamse huizen”aan de Bloemgracht. Bron: “De geschiedenis van Amsterdam 1578-1650”, blz. 82.)
Vermoedelijk zijn Machteltje en haar Roelof niet in de Jordaan blijven wonen toen ze samen in de volgende jaren vijf kinderen kregen. In ieder geval vonden de doopplechtigheden plaats in de Zuiderkerk in het oude stadscentrum achter de huidige Stopera in plaats van de vertrouwde Noorderkerk op de hoek van de Anjeliergracht en de Prinsengracht. Hoewel ook hier nader onderzoek meer klaarheid moet bieden, heeft het er schijn van dat de sociale status van Machteltje terugliep. Echtgenoot Roelof kan zijn naam niet schrijven; op de trouwakte volstaat hij met een – op zich kunstzinnig getekend – kruis. Ook de misspelling van haar achternaam in een doopboek valt uit de toon: Fintsijmensz is zelfs binnen het geslacht Winsemius curieus. Het kan echter ook aan de taalvaardigheid of het gehoor van de schrijver in kwestie hebben gelegen. Tweede zoon Demijnkes zal ongetwijfeld als Dominicus ten doop zijn gehouden.
(Afb.: De Zuiderkerk te Amsterdam, gelegen dicht bij de huidige Stopera.)
De familiebanden blijven echter hecht. Bij achtereenvolgende doopplechtigheden zijn broer Johannes (tezamen met Annetje Claes), zus Geertruijt, broer Dominicus met zijn aanstaande bruid Maria Winninx, en weer Johannes getuigen. Machteltje is overleden in 1664. Hoewel we daarover geen zekerheid hebben, is het niet uitgesloten dat ze een slachtoffer was van de grote pestepidemie die Amsterdam toetertijd teisterde. Amsterdam was sinds haar huwelijk in 1615 verdubbeld qua inwonerstal, van 100.000 naar 200.000. Het waren bijzondere tijden in het Amsterdam van de Gouden Eeuw.
(Afb.: Begrafenisstoet op de Dam. Was ook Machteltje het slachtoffer van de zware pest in 1664?)
Van verdere nazaten in volgende generaties is vooralsnog weinig bekend[10]. Zoveel is zeker dat zoon Sieuwert Roeloffsz in 1675 trouwt met Giertje Augustijns[11]. Sieuwert is dan net als zijn vader timmerman en woont op Cattenburg. Getuige is zijn peettante Geertruyd van Winsemius; Giertje wordt geassisteerd door haar broer Pieter en woont op de Haarlemmerdijk. Het waren overigens toen spannende tijden in het oude Amsterdam. De oorlog met Frankrijk (1672-1678) bracht de vijand tot op enkele kilometers van de stad.
(Afb.: Doopaktes van kroost van Machtelt Vinssemius en Roelef Sievertsz, te weten Sievert (1649), Demijnkes (Dominicus; 1650) en Welbot (1652).)
(Afb.: Akte van ondertrouw van Sieuwert Roeloffsz en Giertje Augustijns, 30 augustus 1675 te Amsterdam.)
(Afb.: De Admiraliteitswerf op Kattenburg.)
Geertrui is een jaar jonger dan Machteltje en trouwt op 6 juni 1649 – enigszins curieus wordt het huwelijk na een ondertrouw te Amsterdam voltrokken in het naburige Buyksloot, aan de overkant van het IJ nog steeds bekend onder de naam Buiksloot als een deel van Amsterdam-Noord – met de scheepstimmerman Cornelis Harmens Deijl. Ze woont dan in de Haerlemmerstraat. Geertrui en Cornelis krijgen zes kinderen. De meesten hiervan overlijden zeer jong, maar speciaal over het nageslacht via dochter Marritje Cornelis is ons door een gelukkig toeval veel bekend geworden. Wij komen op dit typisch Amsterdamse scheepstimmerliedengeslacht nader terug in een volgende sectie.
(Afb.: De kerk van Buiksloot gezien vanaf het havenfront bij de nieuwe brug, in de 17e eeuw.)
Dat geldt ook voor oudste zoon Dominicus, die in 1652 huwt met Maria Winninx. Ook hij bleef tot dan toe dicht bij de Jordaan; hij woont op de Lindengracht in het Vergulde Haring-huys. Onmiddellijk na hun huwelijk verhuizen Dominicus en Maria echter naar Gale op Ceylon (het huidige Sri Lanka). Zij krijgen daar twee dochters, waarvan de jongste, Jacoba, tweemaal trouwt in de hoofdstad Colombo. Uit beide huwelijken worden alleen dochters geboren.
Zoon Johannes is als zijn vader overlijdt drie jaar oud. Hij trouwt op 7 mei 1651 met Anna Bouten uit Antwerpen. Net als bij zus Geertrui wordt het huwelijk, na een ondertrouw in Amsterdam, gesloten buiten de stadswallen, ditmaal in het naburige Ouderkerk aan de Amstel. Johannes is ten tijde van zijn huwelijk zijdereder van beroep; hij woont op de Egelantiersgracht. Het jonge gezin verhuist een aantal jaren later naar Blokzijl, waar Johannes en Anneke hun grote kinderschaar hebben grootgebracht. Zoons Dominicus en Jacobus hadden nog tot in de negentiende en zelfs twintigste eeuw naamdragende nazaten. Hun oudere broer Pieter (Petrus) vormt de rechte lijn naar het grootste deel van de huidige Winsemiussen.
Van jongste zoon Jacobus, geboren in 1631, hebben wij lang aangenomen dat hij zeer jong is overleden. Er werd eenvoudigweg nooit meer iets van hem vernomen totdat bij puur toeval bleek, dat “Jacob Vinsemius” op 12 oktober 1661 optreedt als getuige bij de doop van zijn nichtje Jannetien, de dochter van zus Geertruij en haar echtgenoot Cornelis Harmens. Dit ene feit, zo’n dertig jaar na zijn geboorte, is tot nu het enige levensteken dat wij van hem hebben kunnen registreren. Omtrent zijn zusje Sara zijn alle verdere gegevens onbekend.
[1] Waarschijnlijk heette Gertgen (ook wel Geerte) volledig Geertrui. De oudste dochter van haar zoon Barndt Pieters werd zo genoemd. Ook de tweede dochter van haar zus Marritje heette Geertruit; de oudste dochter was volgens de regelen der kunst vernoemd naar oma Machtelt.
[2] (Check of de etsen die Clase Jansz. Visscher in 1611 maakte als randdecoratie van het profiel van Amsterdam ook een prent van de schoenmakers in actie bevat. Zie als voorbeeld “Geschiedenis van Amsterdam 1578-1650”, blz. 152.)
[3] Ten behoeve van het verder retraceren van de stamboom van Marritje is het wellicht relevant te weten dat ook zus Gerritje (Gertgen, Geerte) in haar huwelijk met zwager Pieter Gerrits gezegend werd met nageslacht. In 1598 werd de kleine Barndt gedoopt in de Nieuwe Kerk met als peet Harmen Barndts. In 1602 was het in de Oude Kerk de beurt aan zoon Pieter met als getuige Ietgen(?) Barentsen.
[4] (Check: naam Westelijke Eilanden etc. mogelijk niet correct.)
[5] (Nagaan: Anthonie Waterloo maakte tijdens de voorbereidingen van de Vierde Uitleg tekeningen van de rand van de bestaande stad. Zie “Geschiedenis van Amsterdam 1578-1650”, blz. 38.)
[6] (Het belastingkohier van 1674 vermeld dat een Marritje Jacobs woont in wijk 32 fol. 315v. Of het onze Marritje betreft, is niet zeker. Ze leeft dan nog wel, maar haar naam is vrij algemeen. Zou de moeite van enig doorzoeken waard kunnen zijn.)
[7] Getuigen bij de ondertrouw zijn zijn moeder Dieuwertje Cornelis en voor haar – omdat haar beide ouders zijn overleden – oma Marritje Jacobs, inmiddels 92 jaar oud! Zij wonen kennelijk in de Eendraghtsganck. Dubbelcheck: woonde Marritje aan de Eendraghtsganck en waar is dat?
[8] (Op 4 september 1638 trouwde een Roelof Roeloffsz in Amsterdam met een Geesje Thomas. Of het hier onze Roelof met een alternatief patroniem betreft, is onduidelijk. De bruidegom was eerder gehuwd met Margrietje van Petcum. In het Amsterdamse register van kwijtscheldingen, dat wil zeggen huisverkopen, wordt ook melding gemaakt van de verkoop van een huis aan de Middelstraat aan een Roelof Roelofsz. (verwijzing W37v). Of het hier dezelfde persoon betreft, is vooralsnog onduidelijk. Van belang kan zijn dat Machtelt bij haar trouwen in de Middelstraat woonde.)
[9] De panden De Steeman, De Landman en De Zeeman aan de Bloemgracht, gebouwd in 1642, gelden nog heden ten dage als goed bewaarde voorbeelden van deze bouwvorm. In “Geschiedenis van Amsterdam 1578-1650”, blz 82 zijn een plattegrond en een aantal representatieve prenten opgenomen.
[10] (Op 11 juli 1684 wordt in Amsterdam gedoopt Machtelt, dochter van Trijntje Roelofs en Sievert Reijndertsz. Het zou kunnen passen; Machtelt’s jongste dochter Trijntje is dan, ijs en weder dienende, zo’n 21 jaar oud. Er zijn echter in deze tijd een groot aantal kort tevoren getrouwde dames Trijntje Roelofs in Amsterdam.)
[11] Het is onbekend of er uit dit huwelijk kinderen sproten. De begraafboeken van Amsterdam vermelden wel op 16 april 1691 “kind van Ziwert Roelofsz”, begraven op het St. Anthoniekerkhof.