De familiegeschiedenis en genealogie van de familie Winsemius
Zoek

8h. “Losse einden”

In de stamboekadministratie van Albert Winsemius komt een aantal naamdragers voor die (tot nu toe) in geen enkele verbinding zijn gebracht met eerder genoemde geslachten. Het betreft:

  • Praedinius: Reynerus oder Regnerus P., auch Reynerus Vinsemius, Humanist des 16.Jahrhunderts. Er war 1508 oder 1509 in dem Dorfe Winsum bei Gröningen geboren, nannte sich zuerst nach seinem Geburtsorte, .nahm aber später den Namen P. an, um anzudeuten, daß er vom Lande stumme. Seine Bildung erhielt er in Gröningen und Leuven, lebte längere Zeit privatisirend, bis er das ihm angebotene Rectorat der Schule in Gröningen übernahm, die er [501] bald zu hoher Blüthe brachte. 1530 trat er zur evangelischen Lehre über. Er starb in Gröningen am 18. April l559, nachdem er vorher seine philosophischen und philologischen Erläuterungsschriften zu Plato, Aristoteles, Demosthenes, Galenus, Cicero und sQuintilianus verbrannt hatte. Nach Praedinius’ Tode gab Johann Oporiuus 1563 in Basel dessen 01sra 0mnis heraus; dieselben umfassen eine Anzahl theologischer Tractate und einen Commentar zum 1. Korinther- und Römerbrief. Die nach seiner Angabe von ihm verfaßten Lebensbeschreibungen Wessels und Rud. Agricola’s sind verschollen.

Bron: Artikel „Praedinius, Reynerus“ in: Allgemeine Deutsche Biographie, herausgegeben von der Historischen Kommission bei der Bayrischen Akademie der Wissenschaften, Band 26 (1888), ab Seite 500, Digitale Volltext-Ausgabe in Wikisource, URL: http://de.wikisource.org/w/index.php?title=ADB:Praedinius,_Reynerus&oldid=471073

  • In de documenten van Henricus Schotanus van 8 maart 1596 wordt onder de nummers 256/257 verwezen naar Winsemius: Guilhelmus Winsemius, rector van de in 1545 gestichte Latijnse school te Dokkum, vóór Alardus Auletius (1585-1587) en Stephanus Ubeli Schoning (1587-1619). Onder nummer 258 wordt vermeld: “superior rector: Evenals Winsemius niet in de aantekeningen van H. Sannes, die bewaard worden in de Fryske Akademy.” Hoewel de boodschappen van deze teksten zonder nadere duiding vaag zijn, zou een familieband tot de aantrekkelijke opties behoren: er zou eindelijk een vorm van verklaring kunnen zijn voor de opvallende benoeming van Jan Douwes tot stadsbode van Dokkum rond 1590. Ook alle verbindingen met het geslacht Schotanus zijn het sneupen waard in verband met het mogelijke huwelijk van Gerardus Winsemius met Barbara Gellius Schotanus.
  • Meester Anthonis Winsemius voert op 18 maart 1556 een geding voor het Hof van Friesland. De zogenoemde quaclappen – in feite een soort beknopte versie van de teksten (“dicta”) van de vonnissen van het Hof van Friesland in civiele zaken – maken melding van de uitspraak over de rechtszaak die hij voerde tegen Sacke Ringe. Omdat het een samenvatting betreft, blijft de lezer echter vaak in het ongewisse over de aard van de rechtszaak. Zo ook in het geval van Anthonis, dat luidt:

“Xviii Marty 1556

Meester Anthonis Winsemius Impetrant contra Sacke Ringe gedaagde ende gecontumaceerde Verclaart den gedaagde contumas In forma ende condemneert hem den impetrant te Betalen die somme van elff carolus gulden ende twelff stuvers ende drie gouden Riders Met alle schaden ende intresse die hij daer ontberen van die heeft gehadt ende geleden Om noch tot die volle betalinge te hebben ende lijden sal, deducerende daer inne tgene Bevonden zal worden daer op duechttlicken betaelt te wesen ende codemneert hem in die wesen van de costen van de processe tot taxatie ende moderatie van de hove mitsgaders in de boete vande continuatien.”

“We” hebben gewonnen, zoveel is zeker, maar welk onrecht Sacke ons heeft aangedaan is onduidelijk. Volgens de overlevering werden de quaclappen (quaet clappen = kwaadspreken, roddelen) zo genoemd omdat ze (links boven in de marge) aangeven welke raadsheren aanwezig waren bij de beraadslagingen over een vonniswijzing, en dus indirect ook welke raadsheren absent waren.

(Afb.: Meester Anthonis Winsemius voert op 18 maart 1556 een geding voor het Hof van Friesland.)

  • Op 31 maart 1566 ondertekent Andreas Winsum, klerk van de secretarie, als getuige het testament van Auck Fernye, de weduwe van Hans Offenhuysen te Franeker.
  • Michael Andreas Vicemius Leovardiensis wordt op 16 april 1568 als student ingeschreven in Heidelberg. (bron: MUR II 46, 54, documentnr. 02492) en vervolgens op 5 november 1589 in Helmstadt (bron: AAHt 78174, documentnr. 03946). Bron: Samme Zijlstra, Het geleerde Friesland, studenten ca. 1380-1650. Volgens Zijlstra was zijn vader de substituut grietman en dijkgraaf Adrianus Michaels en zijn moeder Rinck Lieuwes. Hij trouwde met Trijntje Meindertsdr en was in 1550 en 1564 vicaris en prebendaris te Lekkum tot 1567. Vanwege zijn hervormingsgezindheid vluchtte hij in 1567 naar Emden. Tussen 1574-1586 predikant te Dirksland, Zevenhuizen. Amersfoort en Woubrugge 1586-1593 predikant te Westerhuizen, waar hij in april 1593 overleed. Literatuur: Romein 66; Zwart, Cleuting 174; Col Kalma.
  • Is dit dezelfde Michael Vicemius (Vythemius) uit Leeuwarden, die op 19 juni 1581 te Leiden als theologiestudent werd ingeschreven aan de universiteit. (bron: AAL 10, documentnr. 04161). Bron: Samme Zijlstra, Het geleerde Friesland, studenten ca. 1380-1650.
  • Albertus Winsemius: er bestaat een schilderij “Moord op karthuizers te Roermond door soldaten van Willem van Oranje op 23 juli 1572”, dat beschrijft hoe “binnen het klooster achtereenvolgens (werden) gedood de portier, frater Stefanus (met een schop het hoofd geslagen), de lekenbroeder/kok Albertus Winsemius (die ziek te bed lag), de bakker van het klooster frater Johannes van Sittard (die zich onder de planken verstopt had) en de bejaarde pater Matthias van Keulen (zo seniel dat dag noch uur wist). Het schilderij heeft in de jaren tachtig op een tentoonstelling in Utrecht gehangen. De tekst is ontleend aan een op dit moment onbekende catalogus van deze tentoonstelling waarin op blz. 148 een afbeelding van het schilderij is opgenomen en op blz. 151 een beschrijving van de moordpartij. Wie op het schilderij Albert Winsemius is, is kennelijk niet te identificeren. Hij is in elk geval geen familie.
  • Johannes Fabricius, met als sociale herkomst de opmerkelijke beschrijving “pauper” en als aanduiding van geboorteplaats “Winshemius” werd in 1585 ingeschreven als student in Basel (bron: MUB II 33973, documentnr. 11614). Bron: Samme Zijlstra, Het geleerde Friesland, studenten ca. 1380-1650.
  • Elardus (Eilardus) Winsemius, Frisius, liet zich in november 1587 inschrijven aan de universiteit van Rostsock (bron: MUR II 225, documentnr. 07991) en vervolgens op 5 november 1589 in Helmstadt (bron: AAHt 78174, documentnr. 03946). Bron: Samme Zijlstra, Het geleerde Friesland, studenten ca. 1380-1650.
  • Arnoldus Rembachius Wintzemius: Uit de gedrukte acta van departiculiere synodes blijkt dat in 1604 als afgevaardigde van de Classis Eenrum optrad Ds. Arnoldus Wintzemius. In latere jaren wordt hij genoemd “Ds. Arnoldi prediger ijn Winsem” of Ds. Arnoldus Rembachius. Onder de laatste naam komt hij meerdere keren voor, de laatste maal in 1609 als “Arnoldus Rembachius, servus Christi in Winsum”. Een enkele maal wordt hij dominee te Bedum genoemd. Het gaat hierbij dus duidelijk om een Groningse tak, dat wil zeggen afkomstig uit de omgeving van het Groningse Winsum.
  • Johannes Mylius Winshemius Francus: laat zich in september 1606 als 24-jarige student inschrijven in Leiden aan de juridische faculteit.
  • Michael Vicemius (Winshemius): Op 27 februari 1610 aan de Leidse universiteit in Michael en Vitus Winshemius, de eerste 19 en de tweede 17 jaar. Het zijn ongetwijfeld broers, waarbij zich de vraag voordoet of de jongere Vitus een zoon of anderszins familie is van de oudere Vitus Winsemius, de broer of zoon van Haye Piers Winsemius, de vader van Pierius en Menelaos (zie sectie 8b).  Een erg veel voorkomende naam betreft het in ieder geval niet.
  • Zeer curieus is de eenmalige vermelding in het pensioenboek van Gedeputeerde Staten van Friesland, op 30 november 1612, dat “Joannes Winsemius oude predicant” ook al weer voor een half jaar het bedrag van 125 guldens ontvangt. Wie dit is, is ons vooralsnog onduidelijk. Zie ook hoofdstuk 3a.

(Afb.: Pensioenbetaling aan Joannes Winsemius oude predicant, 30 november 1612.)

  • Johannes Winshemius van Culemborg: laat zich in 1613 als student in Leiden inschrijven. Hij heeft mogelijk nog een zus Josyna van Winssen gehad, die op 4 januari 1613 in kerkelijke ondertrouw ging (in Leiden?) met mr. Isaacus Altena, licentiaat in de rechten, wonende te Gorkum maar blijkbaar zes maanden te voren nog in Leiden. Josyna was de weduwe van Walraven van Meurs en woonde op dat moment ook in Gorkum, waar ook het huwelijk werd gesloten. Hoewel ik de bron uit de Leidse archieven kwijt ben[1], staat mij bij dat ergens was vermeld dat ook Josyna van Culemborg afkomstig was.
  • Rutgerus Joannes Winsemius:  trouwt in 1630 in Leeuwarden met Trijntje Annisdr.  Rutochus Joannes Winshemius is dan notaris in Leeuwarden. Het is mogelijk dat hij een zoon is van Jan Douwes , de stadsbode van Dokkum en de oudere broer van Dominicus en Gerardus (zie hoofdstuk 1b). Het past gaaf in de tijd en ook wel in de maatschappelijke positie van vader Jan. Jan Douwes heeft ook een zoon Gerrit Jans die zich als schoolmeester te Achlum ook noemt Gerrit Johannes Winsemius. Rutger Johannes trouwde minimaal twee maal, in 1630 in Sneek met Trijntje Annes en in 1637 weer in Sneek met Trijntje Hanzes. Er is nog een kans op een derde huwelijk, in 1651 in Leeuwarden met Trijntje Pieters. Hij gebruikt dan geen achternaam maar de functie van de bruidegom – bode van het Hof van Friesland – is wel passend.
  • Claes Jansz. van Winssem: gaat op 21 juni 1656 met Lysbeth Pieters met attestatie van Leiden naar Amsterdam. Was eerder al, in 1654, koper van een huis (zie Leidse bonboeken fol. 545a) dat in 1655 weer bij executie werd verkocht.
  • Nicolaas Winsemius Groningaris: laat zich in 1660 als student inschrijven in Franeker, oud 18 jaar (behorend tot het geslacht Andreas?).
  • Jorrit Djurres Wiglama, geboren te Engelum rond 1610, overleden te Marssum voor 1-10-1672, boer te Marssum (in 1670 gebr.stem 35);ook ontvanger aldaar; koopt volgens akte MEN 17-301 d.d. 22 januari 1667 een huis met schuur enz. van de crediteuren van Douwe Winsemius te Beetgum.
  • Anna Winshemius: legt in 1667 belijdenis af in Groningen (behorend tot het geslacht Andreas?).
  • Grietje Vinsemius:overlijdt op 6 maart 1679 in Amsterdam. Ze behoort stellig tot de familie van Dominicus; mogelijk gaat het om dochter Geertrui. Check Gemeentearchief Amsterdam.
  • Antje Minnes Winsemius, dan afkomstig uit Franeker, trouwt in 1725 in Leeuwarden met de mr. pruikmaker Johannes Fockenberg, met wie ze twee kinderen Claes en Anna Catherine heeft.  Op latere leeftijd hertrouwt ze in 1744 met Jan Jurrien Kindling, volgens het Quotarisatiekohier van 1748 voorzien van het merkwaardige beroep van “gecasseerde ruiter”. Een militaire functie lijkt waarschijnlijk, temeer omdat dochter Anna Catherine in 1752 trouwt met de soldaat Thomas Zirnitz (ook wel Schyneets). Het volgende jaar krijgt het tweetal zoon Josephus, waarbij de twee doopheffers in de Rooms-Katholieke kerk op de Nieuwestad zeer Duitse namen dragen: Jozef Pitz en Maria Hilpischein en apart wordt vermeld: de moeder is niet R.K.

     Het is niet uitgesloten dat Antje Minnes een dochter is van een op dit moment nog nergens teruggevonden zoon Minne van Cornelis Jans Winsemius en zijn liefhebbende Lijsbeth (Jantien) Minnes (zie hoofdstuk 2b). Erg waarschijnlijk is dat echter niet. In een brief van 17 september 1966 suggereert sneuper Albert Winsemius dat Antje Minnes stamt uit een apart geslacht Winsemius. In dat geval is ze geboren in 1698 in Tzum, als oudste dochter van Minne Heres en Trijntje Jans. Minne is in 1663 geboren in Winsum, dicht bij Franeker. Zijn vader en moeder zijn Here Haitzes en Antje Freerks.

     Sneuper AW speculeert over een mogelijke familieband met de eveneens nog niet “geplaatste” Gerrit Heeres Winsemius die in 1658 in Franeker trouwt met Ansck Pieters. Het stel komt een jaar later voor in het Franeker hypotheekboek. Voorlopig wil de koppeling niet lukken.

  • Eenen harbergier Winshemius te Oude Pekela: De naam Winshemius komt voor in een van de stukken behorend bij het gerechtelijk onderzoek betreffende Jan Wessels. Deze werd ervan verdacht in 1716 uit de kerk van Gieten de inhoud van de armenbus en zeven hemden, toebehorend aan Willem Ottens, te hebben gestolen. De tekst luidt: “Coops Hendrix uit de Hilte[2] mede onder sijnen geswoornen eedt tot Godt Almachtig ondervraagt sijnde, segt dat den gevangen Jan Wessels niet kende, dat wel had horen seggen dat niet veel deugde, maar dat selfs daar van niet konde seggen; dog dat het gestolen linnen van Willem Ottens in de Pekel[3] was geweest en seker vrouwe die van de Drost van ‘t Oldambt vandaar gejaagt was, het selve te maken gebragt hadde an de huisvrouw van eenen harbergier Winshemius, welke de naam van Willem Ottens, alschoon uitgerafelt, had konnen kennen; dat voor vijf weken in de Wildervank was geweest en iemant digt bij hem getuige wonende, hem verhaalt hadde dat in de Wildervank gesegt was dat de gevangen Cappe Jacobs hadde aangehouden oft geharbergt des nagts.” (Bron: Rijksarchief Drenthe, toegang 0085 (archief Etstoel), inventarisnummer 9, dossier 60, stuk 21 januari 1717.) Het is niet duidelijk welke Winsemius dit betreft. Zowel het geslacht Andreas als dat van Andries de Dominee had in deze tijd telgen in de Veenkoloniën*.
  • In de verzegelingen van Noordbroek[4] – een bundeling van onder andere huwelijkscontracten, koopakten, geldleningen en scheiding van erfenissen – is op 29 mei 1692 vermeld: “Dominicus Winsemius n.u. verkoopt aan mr. Fredrik Grimmius chirurgijn te Noordbroek en Maritje (ehel) een huis en heem te Noordbroek zoals verkoper kan verdedigen volgens verzegelde koopbrief waardoor deze transfix wordt getogen. Verkocht voor 67 car gld en 10 st (is voldaan). Jan Jans, collecteur te Zuidbroek, laat zich in als borg voor de vrije levering. Getuigen: Cornelis Themmen en Aijlco Peters.”

Een vijf jaar later, op 17 maart 1697, staat: “Martinus Winshemius verkoopt aan mr. Geurt Nacken, chirurgin in Noordbroek, de gerechte helft van sodane heerd land met de behuisinge te Noordwijk in ’t Westerq: gelegen zoals door Menno Jans meijerwijse wordt gebruikt en die verkoper voor zijn quota kan verdedigen kracht verzegelde koopbrief d.d. 12 september 1682 waarin de zwetten worden vermeld. Verkocht voor 185 car gld (is voldaan). De huur van juni 1697 blijft voor verkoper. Getuigen: Phoebo Wibbes en Focco Jurjens.” Martinus komt op 25 mei 1698 ook nog voor als neutrale getuige op een akte.

De akten roepen vele vragen op. Allereerst geldt dat de tekst die een dikke driehonderd jaren na dato niet eenvoudig is te begrijpen. Kennelijk verkocht de ons verder volledig onbekende Dominicus in 1692 – het overlijdensjaar van Aefjen Winsemius uit het Groninger geslacht dat afstamt van Andreas – “iets”. De getuige is de zwager van Aefjen, de broer van haar tweede echtgenoot Phoebo Themmen. Ook Martinus is ons onbekend, maar de vermelding van de getuige doet weer nauwe familiebanden vermoeden: Phoebo is geen alledaagse naam. Vooralsnog hebben we aangenomen dat het hier broers van Aefjen (geboren rond 1630; zie sectie 8A) betreft.

Een derde uittreksel betreffende het huwelijkscontract dat Roelf Jans en IJctjen Tjarks op 25 mei 1698 in Noordbroek sloten, verschaft weinig licht. “Bruidegoms mobile en immobile goederen” bedragen 5224 car gld en de daarop staande schulden bedragen 1085 car gld. Bruids goederen bedragen 763 car gld en derselver belastinge 494 car gld. De gift in geval van kinderloos overlijden is respectievelijk 1200 car gld of 60 car gld jaarlijks “indien so veel goed moge nalaten dat het daaruit kan, en 400 car gld of 20 car gld jaarlijks.” Voor de bruidegom zijn als getuige aanwezig Willem Klingh en Grietje Roelfs als swager en dochter; Jan Roelfs en Remke Jans als soon en sweer. Voor de bruid: mr. Geurd Nakken en Trijntje (tekent Trintijen Tijarckx) als swager en suster; Lucia Tjarks als suster. Bovendien zijn er nog twee andere getuigen: Martinus Winshemius en Bernier Rasche (tekent Berneer Rasches).

  • Op 26 juni 1793  trouwen in de RK kerk in Bolsward Been (Berend) Alberts uit Bolsward en Tietje Wybes uit Witmarsum. Op 7 juli 1797 wordt eveneens in de RK kerk hun zoon Albert gedoopt die in 1823 in Wymbritseradeel trouwt met Symentje Hessels Boersma en een jaar later dochter Tietje Alberts Winsemius krijgt.
  • Rond 1802 krijgt Auke Wessemius met scheepstimmerknecht Derk Jans Westra in Oude Pekela een dochter Elzijn (Elsje) die in 1830 trouwt met arbeider Hendrik Marten Riks en in 1846, eveneens in Oude Pekela, overlijdt. Een tweede dochter, Janna, wordt rond 1805 geboren, trouwt vervolgens met dezelfde Hendrik Marten Riks en overlijdt in 1870 in Oude Pekela.
  • In 1825 wordt Hindrikje Jans Brander in Groningen begraven. Zij is dan 56 jaar en geboren in Den Andel als dochter van Jan Jans Brander en Trientje Wiebes. Haar echtgenoot is de ons vooralsnog onbekende predikant Kasper Winssemius. Gegeven de voornaam en de locatie ligt het voor de hand te denken aan een afstamming van Andreas en de Groningse tak waar de naam Caspar in de 18e eeuw voorkomt.

[1] (Check Leidse trouwboeken van 4 januari 1613; archiefnummer G229.)

[2] Een gehucht nabij Gieten.

[3] Oude Pekela.

[4] De heer Jacob Boerema <jacob@jacobboerema,nl> was zo vriendelijk de uittreksels toe te zenden. Volgens zijn website wordt ook Aefjen een aantal malen in akten vermeld. Wellicht dat door lezing daarvan grotere duidelijkheid kan ontstaan.