De familiegeschiedenis en genealogie van de familie Winsemius
Zoeken

4f. Jacobus Vinsemius, de chirurgijn

Jacobus Winsemius (1664) (bijgewerkt 12 juni 2025)

Na het overlijden van Johannes, de vroegere “zijdereder”, kwam het gehele gezin in Heerenveen terecht. Pieter woonde er met zijn vrouw Wichertje van Groenenbergh; zo ook Dominicus met zijn eerste vrouw Yda IJlst. Anneke Bouten, de vrouw van Johannes, was als weduwe van Blokzijl naar Heerenveen gegaan. Zij zal wel bij één van de zoons hebben ingewoond. Vermoedelijk is zij kort voor 8 mei 1689 verhuisd; zij komt dan voor het eerst voor op een lijst van aanzittenden aan het Avondmaal. Ook de jongste van de drie broers, Jacobus, die inmiddels was getrouwd, woonde in Heerenveen.

Geheel zonder moeilijkheden was dit trouwen niet gegaan. Uit het trouwboek van Heerenveen blijkt dat de aanvankelijke plannen om in maart 1687 te trouwen niet konden doorgaan. De vader van de bruid Trijntje – Roelof Mollema, chirurgijn te Heerenveen – maakte na de eerste proclamatie bezwaar en eerst een week of zeven later kon de zaak doorgang vinden. “Door den Bruits Vader gespierd; En nadat de verspiering was weghgenom den 1 May 2e proclamatie”, aldus het trouwboek.

Dorpsbeelden van Heerenveen, ca. 1725.

Uiteindelijk was evenwel Jacobus de enige van de drie broers die in Heerenveen bleef wonen. Pieter verhuisde eerst naar Wolvega en daarna naar Beetsterzwaag. Dominicus trok naar de stad Groningen. Bovendien heeft het er alle schijn van dat Jacobus bij zijn schoonvader in de zaak is gegaan; er zullen in Heerenveen hooguit drie of vier chirurgijns geweest zijn.

Omtrent de wederwaardigheden van het gezin is weinig bekend geworden. Een enkele keer treffen we Jacobus aan in processtukken, onder meer met een vrij zeker eigenhandig geschreven getuigenverklaring inzake een transactie met een schip, die blijkens zijn verklaring in de war liep omdat één van de betrokkenen te diep in het glaasje had gekeken.

Uit de doopboeken blijkt dat uit het huwelijk vier kinderen werden geboren: Johannes (1688), Beitske genoemd naar de moeder van Trijntje Mollema (1689) – uit haar doopinschrijving blijkt dat Jacobus, vermoedelijk omdat de naam Winsemius te moeilijk was, een alias had: “Jacob Vinsemius alias Windt” – Roelof geboren in 1693, en Johannes geboren in 1698. Van deze kinderen werd in ieder geval Roelof volwassen. Met een goede kans is Beitske verhuisd naar Groningen. Op 28 februari 1720 trouwt daar Beitske Winshemius uit Groningen met Michiel Swart; er zijn geen andere kandidaten met een vergelijkbare naam te vinden. Vooralsnog loopt deze mogelijke lijn echter dood.

Nazaten van Jacobus Winsemius

Roelof verhuisde naderhand naar Leeuwarden, waar hij verschillende kinderen had. Van de zoons werden er drie volwassen:  Sieds (geboren in 1718), Marten (1722) en Jan (1724). Sieds trouwde in 1738 met Magteltje Hendrix (ook genoemd: Makke Ammema). In 1740 treedt zij op als getuige van een diefstal bij de overbuurman Gerrijt Posthuma. Zij is dan “huisvrou van Sijds Roeloffs in de Slotmakerstraet, 25 jaar oud.” Uit het huwelijk werden drie kinderen geboren; geen van deze kwam echter tot volwassenheid. Nadat zijn eerste vrouw was overleden, trouwde hij achtereenvolgens met Jeltje Lenerts (1745), Elisabeth Jurjens (1761) en Aletta van Suiderweert (1771). Deze huwelijken bleven kinderloos.

Uit het huwelijk van tweede zoon Marten Roelofs met Doutien Stellingwerf (Leeuwarden, 1747) werden zes kinderen geboren, waarvan slechts een enkele volwassen werd. Als in 1759 een kind wordt begraven, woont hij in de Speelmanstraat.  De laatste officiële vermelding van één der nazaten van Jacobus de chirurgijn vinden we in de Leeuwarder trouwboeken, wanneer op 11 maart 1798 Willem Martens Winsemius in de Westerkerk te Leeuwarden in het huwelijk treedt met Vroukje Sperner. Bij het invoeren van de burgerlijke stand in het begin van de 19e eeuw, was deze tak uitgestorven.

De Westerkerk te Leeuwarden waar Willem Martens Winsemius op 11 maart 1798 in het huwelijk trad met Vroukje Sperner.

De ontwikkeling van de maatschappelijke positie van de kinderen en de kleinkinderen van Jacobus de chirurgijn week in hoofdtrekken niet af van die van de nakomelingen van zijn broers Pieter en Dominicus. Wanneer Sieds Roelofs trouwt met Makke (Machteltje) Ammema is hij passementswerker (1738). Een jaar of zeven later is hij tamboer bij de garde, een functie die hij in 1748 nog vervult. Bij zijn laatste huwelijk is hij “passementswerkergesel”. Zijn broer Marten is metselaarsknecht. Beiden gebruiken bij de opgave voor het quotisatiekohier van 1749 niet langer de naam Winsemius. Hun financiële welstand was bovendien niet groot: Syds Roelofs werd aangeslagen op basis van een vermogen van 100 caroli guldens, Marten Roelofs voor een harde nul.

Al met al wijst dit op bescheiden omstandigheden, hoewel uit een acte van 1761 blijkt dat Sieds met zijn vrouw Elisabeth Jurjens een huis in de Wijde (of Grote) Gasthuissteeg koopt. Groot is het overigens niet: “Twee beneden kamers voorsien met bedsteden, bottelarien, plaats en regenwatersbak en een soldering.” Dat kon trouwens ook nauwelijks voor de prijs van 170 Car. gld. en 20 stuivers.  Tien jaar later woont hij, blijkens een aangifte van diefstal van geld en goederen, nog steeds op hetzelfde adres.  Overigens ging de financiering van het huis vermoedelijk via een hypotheek. Wanneer Sieds Roelofs enige jaren na zijn laatste huwelijk overlijdt, aanvaardt de weduwe – Aletta van Suiderweert – de boedel niet zonder meer, en wordt “Douwe Ruitinga Coopman en Mr. Zadelmaker binnen Leeuwarden eerste hypothecaire Crediteur van Wijlen Sieds Roelofs” benoemd tot “Curator over de ledige Erffenisse”.

Verklaring van Jan Winsemius, “schipper van Leeuwarden op Sneek in ‘t 29. Jaar”, in een meningsverschil over de aflevering van goederen (1752).