De familiegeschiedenis en genealogie van de familie Winsemius
Zoeken

4f. Jacobus Vinsemius, de chirurgijn

Na het overlijden van Johannes, de vroegere “zijdereder”, kwam het gehele gezin in Heerenveen terecht. Pieter woonde er met zijn vrouw Wichertje[1] van Groenenbergh; zo ook Dominicus met zijn eerste vrouw Yda IJlst. Anneke Bouten, de vrouw van Johannes, was als weduwe van Blokzijl naar Heerenveen gegaan. Zij zal wel bij één van de zoons hebben ingewoond. Vermoedelijk is zij kort voor 8 mei 1689 verhuisd; zij komt dan voor het eerst voor op een lijst van aanzittenden aan het Avondmaal. Ook de jongste van de drie broers, Jacobus, die inmiddels was getrouwd, woonde in Heerenveen.

Geheel zonder moeilijkheden was dit trouwen niet gegaan. Uit het trouwboek van Heerenveen blijkt dat de aanvankelijke plannen om in maart 1687 te trouwen niet konden doorgaan. De vader van de bruid Trijntje – Roelof Mollema, chirurgijn te Heerenveen – maakte na de eerste proclamatie bezwaar en eerst een week of zeven later kon de zaak doorgang vinden. “Door den Bruits Vader gespierd; En nadat de verspiering was weghgenom den 1 May 2e proclamatie”, aldus het trouwboek.

(Afb.: Dorpsbeelden van Heerenveen, ca. 1725.)

Uiteindelijk was evenwel Jacobus de enige van de drie broers die in Heerenveen bleef wonen[2]. Pieter verhuisde eerst naar Wolvega en daarna naar Beetsterzwaag. Dominicus trok naar de stad Groningen. Bovendien heeft het er alle schijn van dat Jacobus bij zijn schoonvader in de zaak is gegaan; er zullen in Heerenveen hooguit drie of vier chirurgijns geweest zijn.

Omtrent de wederwaardigheden van het gezin is weinig bekend geworden[3]. Een enkele keer treffen we Jacobus aan in processtukken, onder meer met een vrij zeker eigenhandig geschreven getuigenverklaring inzake een transactie met een schip, die blijkens zijn verklaring in de war liep omdat één van de betrokkenen te diep in het glaasje had gekeken.

(Afb. DJ3-1: Jacobus Winsemius, “Chirurgijn” te Heerenveen, wordt benoemd tot curator, 28 september 1702.)

(Afb. 1: Getuigeverklaring van Jacobus Vinsemius; 3 november 1705[4])

Uit de doopboeken blijkt dat uit het huwelijk vier kinderen werden geboren: Johannes (1688)[5], Beitske genoemd naar de moeder[6] van Trijntje Mollema (1689) – uit haar doopinschrijving blijkt dat Jacobus, vermoedelijk omdat de naam Winsemius te moeilijk was, een alias had: “Jacob Vinsemius alias Windt” – Roelof geboren in 1693, en Johannes geboren in 1698. Van deze kinderen werd in ieder geval Roelof volwassen. Met een goede kans is Beitske verhuisd naar Groningen. Op 28 februari 1720 trouwt daar Beitske Winshemius uit Groningen met Michiel Swart; er zijn geen andere kandidaten met een vergelijkbare naam te vinden. Vooralsnog loopt deze mogelijke lijn echter dood.

Roelof verhuisde naderhand naar Leeuwarden, waar hij verschillende kinderen had. Van de zoons werden er drie volwassen:  Sieds (geboren in 1718), Marten (1722) en Jan (1724).  Sieds trouwde in 1738 met Magteltje Hendrix (ook genoemd:  Makke Ammema).  In 1740 treedt zij op als getuige van een diefstal bij de overbuurman Gerrijt Posthuma.  Zij is dan “huisvrou van Sijds Roeloffs in de Slotmakerstraet, 25 jaar oud.”  Uit het huwelijk werden drie kinderen geboren; geen van deze kwam echter tot volwassenheid. Nadat zijn eerste vrouw was overleden, trouwde hij achtereenvolgens met Jeltje Lenerts (1745), Elisabeth Jurjens (1761) en Aletta van Suiderweert (1771). Deze huwelijken bleven kinderloos.

Uit het huwelijk van tweede zoon Marten Roelofs met Doutien Stellingwerf (Leeuwarden, 1747) werden zes kinderen geboren, waarvan slechts een enkele volwassen werd.  Als in 1759 een kind wordt begraven, woont hij in de Speelmanstraat.  De laatste officiële vermelding van één der nazaten van Jacobus de chirurgijn vinden we in de Leeuwarder trouwboeken, wanneer op 11 maart 1798 Willem Martens Winsemius in de Westerkerk te Leeuwarden in het huwelijk treedt met Vroukje Sperner. Bij het invoeren van de burgerlijke stand in het begin van de 19e eeuw, was deze tak uitgestorven.

(Afb.: De Westerkerk te Leeuwarden waar Willem Martens Winsemius op 11 maart 1798 in het huwelijk trad met Vroukje Sperner.)

De ontwikkeling van de maatschappelijke positie van de kinderen en de kleinkinderen van Jacobus de chirurgijn week in hoofdtrekken niet af van die van de nakomelingen van zijn broers Pieter en Dominicus. Wanneer Sieds Roelofs trouwt met Makke (Machteltje) Ammema is hij passementswerker (1738). Een jaar of zeven later is hij tamboer bij de garde, een functie die hij in 1748 nog vervult. Bij zijn laatste huwelijk is hij “passementswerkergesel”. Zijn broer Marten is metselaarsknecht.  Beiden gebruiken bij de opgave voor het quotisatiekohier van 1749 niet langer de naam Winsemius.  Hun financiële welstand was bovendien niet groot:  Syds Roelofs werd aangeslagen op basis van een vermogen van 100 caroli guldens, Marten Roelofs voor een harde nul.

Al met al wijst dit op bescheiden omstandigheden, hoewel uit een acte van 1761 blijkt dat Sieds met zijn vrouw Elisabeth Jurjens een huis in de Wijde (of Grote) Gasthuissteeg[7] koopt. Groot is het overigens niet:  “Twee beneden kamers voorsien met bedsteden, bottelarien, plaats en regenwatersbak en een soldering.” Dat kon trouwens ook nauwelijks voor de prijs van 170 Car. gld. en 20 stuivers.  Tien jaar later woont hij, blijkens een aangifte van diefstal van geld en goederen, nog steeds op hetzelfde adres.  Overigens ging de financiering van het huis vermoedelijk via een hypotheek. Wanneer Sieds Roelofs enige jaren na zijn laatste huwelijk overlijdt, aanvaardt de weduwe – Aletta van Suiderweert – de boedel niet zonder meer, en wordt “Douwe Ruitinga Coopman en Mr. Zadelmaker binnen Leeuwarden eerste hypothecaire Crediteur van Wijlen Sieds Roelofs” benoemd tot “Curator over de ledige Erffenisse”.[8]

(Afb. DJ3-3: Sijds Roelofs Winsemius en zijn vrouw Elisabeth Jurjens kopen een huis te Leeuwarden, 27 juli 1761.)

(Afb. DJ3-4: Aletta van Suiderweert, weduwe van Sieds Roelofs Winsemius, weet blijkbaar nog niet of zij de erfenis zal aanvaarden. Douwe Ruitinga, “coopman en Mr zadelmaker binnen Leeuwarden eerste hypothecaire crediteur”, mag de zaak zo lang beheren. (29 april 1774).)

(Afb. DJ3-2*: Verklaring van Jan Winsemius, “schipper van Leeuwarden op Sneek in ‘t 29. Jaar”, in een meningsverschil over de aflevering van goederen (1752).)


[1] (Wiegertien)

[2] (Volgens Pake Pieter verhuisde het gezin in 1698 naar Wolvega. Het kan zijn dat hier de zaken met Pieter door de war lopen.)

[3] (Wellicht zinvol om tekst toe te voegen over maatschappelijke rol van chirurgijnen in het algemeen. Zie bijvoorbeeld Frank Huisman, “Stadsbelang en standsbesef: gezondheidszorg en medisch beroep in Groningen 1500-1730” (Amsterdam, 1992).)

[4] (Prent mist vooralsnog.)

[5] (Blijkens de originele aantekeningen van Pake staat in het doopboek van Heerenveen op 6 november 1698 vermeld dat Johannes z.v. Jac. V. en Trijntje Roelofs met attestatie naar Holtpade ging. Is dit familie?)

[6] Deze verwijzing naar de moeder van Trijntje lijkt wat twijfelachtig. In 1670 (en daarna opnieuw in 1677 en 1677) lieten Roelof Sierx Mollema en zijn vrouw Lijsbetje Jacobs in Heerenveen een dochter Beytske dopen. Het ziet er dus naar uit dat het veeleer een vernoeming binnen de Mollema-familie is.

[7] Eerder, in 1748 en 1757, woonde ook Susanna Winsemius in de (Kleine) Gasthuissteeg.

[8] (Alinea toevoegen over jongste zoon Jan, die schipper was tussen Leeuwarden en Sneek en ook voorkomt in het quotisatikohier van 1748.)