De familiegeschiedenis en genealogie van de familie Winsemius
Zoeken

6. Friese Klei

6. “De maetskiplike omstannichheden binne net sa bjusterbêst”[1]

Pierius de Jongere en zijn zoons Jan, Johannes en Albert; Noordwest-Friesland,
1780 tot 1920

Met gevoel voor understatement vatte Pake Pieter samen in welke omgeving de drie generaties die hem voorafgingen, moesten bestaan: “De maatschappelijke omstandigheden zijn niet zo bijsterbest.” Het verhaal van de Friese Klei is dat van strijd. Het maatschappelijk bestaan was verre van zeker; de periode tussen ruwweg 1780 en 1920 wordt gekenmerkt door grote armoe, vroegtijdige sterfte en veelvuldige emigratie. Echter ook op kerkelijk gebied waren de spanningen groot. De Afscheiding van 1834, waarbij de Christelijk Gereformeerden zich losmaakten van de – in hun ogen – te lichtvaardige Nederlands Hervormden trok diepe sporen in de Noordwestfriese samenleving, ook binnen het geslacht Winsemius.

De maatschappelijke cascade van de nazaten van Ds. Dominicus Vinsemius bereikte in deze periode haar natuurlijke dieptepunt. Na hem hadden gedurende drie geslachten Johannes, Pieter en Wicherus het lagere niveau nog kunnen handhaven, maar het vroege overlijden van Wicherus veroorzaakte een nieuwe teloorgang. Na het overlijden van Albertus de schoolmeester zakken zijn nazaten naar de lagere sporten van de maatschappelijke ladder: landarbeiders en vissers in de Friese Kleihoek met een sober bestaan.

Genealogisch gesproken hing het geslacht Winsemius bovendien een tijd lang aan een zijden draadje. Nadat de tak Simerus in de mannelijke lijn was uitgestorven, hing het voortbestaan van de naam in de tak van Pieter Winsemius af van zijn neef Albertus en vervolgens van diens zoon Pierius. Van deze af begint evenwel in het midden van de 19e eeuw een krachtige expansie en, vooral in de latere jaren, ook van groeiend Fries zelfbewustzijn en van economisch herstel waarbij de familie over een brede linie tegen de wal opklautert.

In dit hoofdstuk zullen we de gangen van onze voorouders volgen op de Friese Klei, het gebied dat begrensd wordt door de Waddenzee en de lijnen Harlingen-Leeuwarden-Dokkum. We zullen ook stilstaan bij de avonturen van de emigranten die, door de sociale nood gedwongen, de oversteek naar het verre Amerika maakten. Het is een merkwaardige wereld waarin we ons begeven: aan de ene kant heel dichtbij – voor het eerst hebben we bijvoorbeeld foto’s van onze familieleden en de huizen waar zij woonden – maar aan de andere kant juist daardoor tegelijk heel ver af.  Vanuit ons perspectief is het immers moeilijk voorstelbaar wat deze armoe en sociale ongelijkheid echt heeft betekend.

Voornaamste woonplaatsen van Winsemiussen op de Friese klei in de negentiende eeuw

Dijken en terpen in Barradeel.

Maar laten we bij het begin beginnen: rond 1800 onder aan de Sédijk waar Pierius Winsemius, de enige zoon van Albertus Winsemius en Angenietje van Gelder, probeerde de eindjes aan elkaar te knopen.


[1] (Dit hoofdstuk dient waarschijnlijk ingedeeld te worden aan de hand van een aantal achtergrondsegmenten waaronder (a) de Sédijksters, (b) de inpoldering van Het Bildt (past overigens wellicht beter bij tekst over Albertus en zijn schoonvader), (c) de Afscheiding van 1834, (d) Minnertsga tussen 1830 en 1900, (e) de emigranten.)