Pietersbierum, Firdgum en Sexbierum, 1807-1868
Binnen het gezin van heit Pierius Albartus en mem Janke aan de Zeedijk in Firdgum was Jan het achtste kind; na hem volgde alleen nog broertje Johannes bij wiens geboorte Janke vermoedelijk is overleden. We weten nog relatief weinig van de leden van deze tak van het geslacht Winsemius. Wel is van belang dat de jonge Jan de Tiendaagse Veldtocht door België meemaakte en drager was van het metalen kruis, dat rond 1945 nog in het bezit was van zijn pakesizzer Jan in Sexbierum.[1]
We maken voor het eerst kennis met hem bij de loting voor de militaire dienst van 1826. Bij zijn aankomst in het korps is hij lang 1 ellen, 7 palmen en 9 strepen. Het is een prachtige persoonsbeschrijving: Aangezigt breed, Voorhoofd plat gewelfd, Oogen blauw, Neus groot, Mond ordinair, Kin rond, Haar zwart, Wenkbraauwen idem, Merkbare teekenen geen. Hij tekende kennelijk voor een periode van vijf jaar, in eerste instantie bij de Fuseliers maar stapte in 1829 over naar het Regiment Grenadiers en Jagers.
(Afb.: Inschrijving van Jan Pierius Winsemius in het Stamboek Onderofficieren en Minderen na 1813.)
Als Jan Pierius Winsemius, “oud eenendertig jaren, … ,boerenknegt, wonende te Tjummarum” op 9 maart 1839 om 10 uur ’s ochtends verschijnt “voor ons Age Tjepke Ruurd Sixma, Baron van Heemstra, Grietman en Ambtenaar van den Burgerlijken Stand der Grietenij Barradeel, Provincie Vriesland, in het huis der gemeente te Sexbierum” om in het huwelijk te treden met Janke Douwes Adema, dan vermeldt de trouwakte ook dat hij op dat moment al weduwnaar is van Leutske Fokkes Kooistra. Het zijn beide geweldige Dijkfamilies dus ver van huis heeft Jan het niet gezocht. Hij blijkt dan bovendien te dienen als “Schutter bij het tweede Bataillon der eerste afdeeling Vriesche Schutterij”. Hij heeft vergunning tot het aangaan van een huwelijk van “den heer Commandeerenden Officier van opgemelde Afdeeling Schutterij” en heeft ook voldaan aan de wet op de Nationale Militie. Het is overigens bij de akte weer prijs met de spelling: in de tekst is het Winsemius maar de bruidegom tekent met Wensemius. Schoonmoeder Jetske Dirks Schepels moet helaas aan laten tekenen dat “zij niet konde schrijven noch teekenen als hebbende zulks niet geleerd’, toch een vervelend moment op zo’n vreugdevolle dag.
Gericht zoekwerk moet nader licht werpen op hun wederwaardigheden, die zich voor het overgrote deel afspeelden rond Tzummarum. Hier werden ook Jan Pirius en Janke Douwes op 1 maart 1857 aangenomen als lid van de Nederlands Hervormde kerk. Het volgende jaar al, op 24 december, werden zij weer uitgeschreven vanwege vertrek naar Oosterbierum. Weer later, in respectievelijk 1868 en 1886, staan zij echter vermeld in het grafregister in Tzummarum.
Tzummarum was in die tijd geen wereldstad en de economische omstandigheden waren juist hier allerbelabberdst.[2] Weliswaar werd op 1 oktober het traject Franeker-Tzummarum van de Noord-Friesche Locaalspoorweg geopend, waardoor de buitenwereld weer wat dichterbij kwam, maar voor velen was het te laat en te weinig.
(Afb.: Een praam en een tjalk aan de Kade van Tzummarum, rond 1890.)
(Afb.: Spoorwegpersoneel bij locomotief op het station van Tzummarum. Het spoor is aangelegd in 1903, de foto is van 1913.)
(Afb.: De Buorren in Tzummarum rond 1920.)
Merkwaardigerwijze is in de loop van de laatste 150 jaren het aantal naamdragende nazaten van Jan (Pierius) niet uitgebreid. Uit zijn twee huwelijken, respectievelijk met Leutske Fokkes Kooistra en Janke Douwes Adema, kwam van de zeven kinderen slechts zoon Douwe tot volwassenheid. De eerste dochter – Doutzen – stierf een paar weken na haar geboorte, enige dagen voor haar moeder. Jetske werd nog geen jaar. Pierius overleed toen hij ongeveer drie maanden oud was. Albert van 1844 en Jetske van 1847 overleden ongeveer een maand na hun geboorte. De laatste Albert was een half jaar oud toen hij in 1849 overleed.
(Afb.: Afstammelingen van Jan Pierius Winsemius (1807-1868).)
Zo bleef van de zeven kinderen alleen Douwe (1840-1916) over. Maar ook het merendeel van de kinderen uit diens huwelijk met Sytske van der Zee was geen lang leven beschoren. Van de negen kinderen, geboren tussen 1868 en 1879, stierven vijf op jeugdige leeftijd. Alleen Janke (1869-1890), Jantje (1870-1944), Jan (geboren 1873 in Tzummarum) en Trijntje (1874-1941) kwamen tot volwassenheid.
(Afb.: De Buorren in Tzummarum met daaraan Hotel-café “Het wapen van Barradeel” met veranda; rond 1920.)
Wij weten vooralsnog weinig van Douwe en Sytske. In de bloemlezing uit de notulen van de kerkenraadvergaderingen van de Christelijk afgescheidenen in Minnerstga komt zijn naam een keer voor en dan nog als een soort pechgeval. Wonend in Firdgum bezocht het gezin de kerk in Minnertsga. In februari 1890 evenwel werd na lange deliberatie de gemeente Tzummarum gesticht. Naar aanleiding daarvan werd eind februari in de kerk in Minnertsga de attestatie van 36 leden uit Tzummarum voorgelezen. Ruim een jaar later wil Douwe belijdenis doen binnen zijn vertrouwde gemeente in Minnertsga. Dit wordt echter niet toegestaan omdat Firdgum eigenlijk bij Tzummarum hoort. Ook in het kerkelijke werd toe al met een zeer fijn potloodje geschreven! Zoals het een Winsemius betaamt, zetten Douwe en Sietske echter door en in november 1892 melden ze zich in het gezelschap van een aantal anderen opnieuw als zij zich willen aansluiten bij de – inmiddels omgedoopte – Gereformeerde kerk in Minnertsga, komende van de Hervormde gemeente. Ditmaal wordt het zonder bezwaar toegestaan. Het was in kerkelijk verband toen toch een roerige fase. De Doleantie liet zijn sporen na en de Gereformeerde kerk won vrij wat leden uit de kringen van zowel Doleantie als Hervormde gemeente. Bovendien werd het kerkgebied kennelijk opnieuw verkaveld. De leden aan de Zeedijk mochten bijvoorbeeld kiezen of ze bij Sint Jacob wilden horen of bij Minnertsga wilden blijven.
(Afb.: De toren met begraafplaats van de vroegere Nederlands Hervormde kerk in Firdgum, 1921.)
(Afb.: De lagere school van Firdgum rond 1910.)
(Afb.: Allegorische optocht ter gelegenheid van het 25-jarig regeringsjubileum van Koningin Wilhelmina in Firdgum, 1923.)
(Afb.: De kinderen van Firdgum voor het schoolhek, rond 1925.)
(Afb.’n: De Camstrawei in Firdgum rond 1925.)
(Afb.: Het voormalige schoolmeestershuis van Firdgum met vooraan het toegangshek tot de begraafplaats; circa 1930.)
Van de dochters van Douwe en Sietske is weinig bekend. Janke overleed op 21-jarige leeftijd. Jantje trouwde met Tjeerd Zwager en kreeg vier kinderen waarvan een aantal op hun beurt voor nageslacht zorgden. Nazaten van deze tak wonen nog steeds in en rond Firdgum. Zo was de oudste bewoner van het dorp, dat inmiddels van rond de 250 inwoners aan het begin van de 20e eeuw is ingekrompen tot 75 in het jaar 2000, tijdens de grote Friese reünie Simmer 2000 de heer Douwe Zwager, ongetwijfeld vernoemd naar zijn pake. In die “functie” heeft hij ook, samen met de jongste inwoner van Firdgum, de nieuw klokken geluid in de kerktoren van Firdgum; zijn verre voorvader Albertus zou zeker trots geweest zijn op zijn opvolger in die rol.
Zijn tante Trijntje, de jongste dochter van Douwe en Sietske, deed in 1893 belijdenis en trouwde in 1897 met Klaas Post.
(Afb.’n: Klassenfoto met Douwe Zwager, toen 11 jaar oud; een veel later portret dat vermoedelijk is gemaakt bij een plaatselijke kaatspartij te Firdgum; en het luiden van de nieuwe kerkklok, samen met de jongste inwoner van Firdgum, in 2000. Bron: hr. Herman Poelsma.)
Uit het huwelijk van zoon Jan met Maaike Jager, in 1906 in Barradeel gesloten, werden negen kinderen geboren, die op één na allen tot volwassenheid kwamen: dochters Tietje (1907), Sietske, (1909), Antje (1910), Trijntje (1914), Jantje (1916), Gerbentje (1920) en Maaike (1923) en zoon Douwe (1908). Van dit achttal bleef alleen Trijntje in Sexbierum, waar zij in 1935 trouwde met Jelle Pols. In het Franeker Nieuwsblad van 14 december 1978 staat een mooi artikeltje met een – het zij toegegeven – vage familiefoto van de “Polsploeg” uit Sexbierum, die als een geheel zichzelf aanbood bij de vlasoogst. Vader Geert was de baas van deze ploeg, die voor het grootste deel uit familieleden bestond. Het was allemaal akkoordwerk. Geert Pols had verschillende boeren als klant en hij zorgde vermoedelijk zelf voor het repelkleed en de repelbanken. Op de foto zijn de repelers aan zes banken bezig de zaaddozen van het vlas te trekkelen. Een aantal vrouwen bindt het gerepelde vlas in schoven. Dat was precies werk. De band mocht niet los gaan bij de verdere bewerking – het roten. Aan de andere kant mocht hij ook weer niet te stijf om het vlas zitten want dan zou het gedeelte vlas dat onder de band zat, niet goed doorroten.
(Afb.: Trijntje Winsemius, geheel onderaan het krantenberichtje, wint de premie bij het schaatsen voor meisjes van 13, 14 en 15 jaar te Sexbierum; Leeuwarder Courant, 22 februari 1923.)
Trijntje is waarschijnlijk de eerste prijswinnares binnen het geslacht Winsemius. Al in februari 1923 kweam ze thuis met de tweede prijs (“premie”) bij de schaatswedstrijden in haar geboortedorp Sexbierum. Na haar huwelijk speelde de sport een veel; grotere rol. Echtgenoot Jelle Pols en zoon Geert zijn uitblinkers geweest in twee bij uitstek Friese takken van sport. De trofeeënkasten van Geert zijn gevuld met vele prijzen die hij won met het kaatsen, maar daartussen hangen ook nog vijf kleine zilveren elfstedenkruisjes van vader Pols. Ieder kruisje vertegenwoordigt een 200 kilometer aan een stuk op de schaats, onder vaak barre omstandigheden. Een prestatie die des te meer bewondering waardig was omdat Jelle’s ouders er in zijn jonge jaren niet veel voor voelden dat hun zoon aan dat soort dingen meedeed, zodat zijn beste schaatsjaren achter de rug waren toen hij er mee kon beginnen.
(Afb.: Luchtfoto van Sexbierum. Bron: www.skylab.nl.)
(Afb.: Afstammelingen van Jan Winsemius (1873-1966).)[3]
(Afb.: Geboorteaankondiging van Geertje Dijkstra, door vader . . .[4] en moeder Tietje Winsemius.)[5]
Sietske, getrouwd met Jacob van den Burg, emigreerde in 1957 naar de Verenigde Staten. Antje die in 1933 met Wietze ten Kate trouwde, emigreerde naar Australië, waarheen ook Jantje, getrouwd met Jouke Bottema vertrok. Ook Douwe emigreerde – in 1951 – met zijn vrouw Trijntje van der Wal en hun twee kinderen Janke (Janny) en Jan (John) naar Australië. Janny is in Australië getrouwd, terwijl zoon John ten tijde van het schrijven van dit stuk[6] nog vrijgezel was. Op deze wijze bleef de tak Jan Pierius anderhalve eeuw wat naamdragers aangaat een eenmanszaak: Jan Pierius – Douwe – Jan – Douwe – en – Jan (John) in Leongatha, Victoria, Australië.
[1] (Klopt dit wel? Gaat het niet om zijn jongere broer Johannes Pierius Winsemius? Zie ook hoofdstuk 6d.)
[2] (Hier dient een stukje te worden opgenomen over de fenomenale emigratie uit Tzummarum uit het proefschrift van …)
[3] (Uitdraai maken.)
[4] (Opzoeken.)
[5] (Toevoegen.)
[6] (Rond 1965)