De familiegeschiedenis en genealogie van de familie Winsemius
Zoeken

7c. Bij Lamsma een paar kadetjes halen

Kaashandel, Vleeschwaren en Margarine P.B. Winsemius; Leeuwarden, 1906-1932 (bijgewerkt 30 augustus 2025)

“Met telefoon intercommunaal duizend negen-en-zeventig; met de Firma Winsemius,” zo herinnerde dochter Dieuwke zich hoe op de Nieuweburen 120 de eerste telefoon werd beantwoord. Zus Corrie, met vele jaren praktijkervaring op het kantoor, herinnerde zich dat anders: in expliciete opdracht van heit Piet werd de telefoon beantwoord met “Winsemius kaas- en vetwarenhandel”. Ook het woord “firma” was in ogen van de baas ongepast en hij wijdde er zelfs een krantenartikel aan: het was geen firma, maar een zelfstandige zaak. Hoe het ook zij, de kaashandel P.B. Winsemius op Nieuweburen 120 was rond 1930 een bekende Leeuwarder zaak.

Al op 22 december 1911 verschijnt de eerste advertentie, dan nog gezamenlijk met een groot aantal andere Leeuwarder winkeliers. De adressering laat zien dat het beginnende bedrijf toen al was gevestigd aan de Nieuweburen. Toch was de eerste plaats van vestiging gelegen aan de overkant van de straat, op Nieuweburen 123, waar Pake Piet en Beppe Aukje in mei 1907 kwamen wonen.

Uitsnede uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Leeuwarden met daarin de verhuisdata.

Een oude foto toont het huis met de trapgevel rond 1910. Op het raam naast de deur staat: Boter, kaas en eieren, en daaronder: P.B. Winsemius. In de twee andere ramen: Depot Groninger koek, en Agentuur en Commissiehandel. Begon Pake Piet met een breder assortiment dat hij daarna toespitste op kaas en vet? Is het ook hetzelfde huis als op onderstaande ansichtkaart van de Nieuweburen? De gevel is dan omgebouwd, maar het heeft er wel schijn van. Het pand is in later jaren gesloopt ten behoeve van een foeilelijk gebouw van de Leeuwarder Courant. Op 125 (rechts op de foto) de woning van de muziekleraar Fr. Panbakker. Op het buurhuis links – nummer 121 – staat: Rund, kalf en varkensslagerij, en op het raam Willem Zijlstra; een kleindochter wist later te vertellen dat op de bovenwoning de voorzanger van de Joodse gemeente woonde.

De eerste vestigingsplaats van Pake Piet en Beppe Aukje in Leeuwarden op Nieuweburen 123; circa 1910. Op 125 (rechts) de woning van de muziekleraar Fr. Panbakker. Op het buurhuis links staat: Rund, kalf en varkensslagerij, en op het raam Willem Zijlstra; een kleindochter wist later te vertellen dat op de bovenwoning de voorzanger van de Joodse gemeente woonde.

Nieuweburen te Leeuwarden, gezien in oostelijke richting, met mogelijk het tweede huis van rechts nr. 123; ca. 1910.

In dit pand werden de eerste drie kinderen geboren: Bernard in augustus 1907, Jan in augustus 1908 en Albert in februari 1910. Vermoedelijk werden ze gedoopt in de Noorderkerk waar het gezin die eerste Leeuwardse jaren kerkte.

Beppe Aukje met Bernard; 1907. Bernard en Jan; ca. 1909.

De drie broers Albert, Bernard en Jan; ca. zomer 1910.

Het was een levendige buurt waar zij ter wereld kwamen. Het was in die tijd een sterk Joodse buurt. Iedere vrijdag was er een grote markt en ook door de week was er altijd de drukte van hevig gesticulerende joodse winkeliers die in een kluitje woonden rondom de synagoge. Joodse begrafenissen waren niet zeldzaam. Op een eenvoudige lijkkoets, met één paard bespannnen, werd de blank houten kist, zonder enige versiering of bloemen, geschoven. Als de lijkwagen voorreed kwamen van links en rechts de joodse winkeliers van achter hun toonbank, schoten even een zwarte jas aan, zetten een hoge hoed op en volgden te voet de lijkwagen naar het joodse kerkhof aan de Spanjaardslaan. Met een uurtje waren ze weer terug, want er moest verdiend worden.

Nieuweburen in Leeuwarden.

Met een advertentie in de Leeuwarder Courant van 25 mei 1907 heet de Firma Gebr. Smilde haar nieuwe filiaalhouder, de heer P.B. Winsemius, op de Nieuweburen 123 te Leeuwarden welkom. Hoewel we daarover geen zekerheid hebben, kon het wel eens zijn dat de overeenkomst met de Gebr. Smilde de doorslag heeft gegeven voor het kortstondige winkelierschap in Oosterbierum. Het bood een solide basis om op voort te bouwen. “Het is een wat groot woord, maar het Smildevet beheerste toen zo wat de hele markt in Fryslân”, herinnerde hij zich een veertig jaar later.  

Advertentie in de Leeuwarder Courant, 25 mei 1907.

Door een lange beschrijving van zijn wisselwerking met collega-concurrent Hendrik Sipkes uit Dokkum lichtte Pake Piet een tipje van de sluier waar het betreft – in de meest letterlijke zin – de gang van zaken van de jonge ondernemer in de grote stad. Het eerste contact met Sipkes dateert al uit de Minnergaaster tijd (1904), vertelde hij. “Ik heb toen al ‘Iris-margarine’ in de kar gehad. Sipkes was daar, na zijn Ballon tijd, hoofdvertegenwoordiger van. … Persoonlijk ken ik hem pas door Mem, omdat hij voor zijn ‘Iris’ tijd tegelijk met Omke Yzaäk agent was van de Ballon. Hij reed ons dan op de Groningerstraatweg wel eens voorbij op een ‘Stoomfiets’. Ik was toen in dienst (1904).”

“In Leeuwarden (1907) werd hij onze grootste margarineleverancier, als agent van Verschure.” Hij leerde hem waarderen maar ook dat hij op zijn tellen moest passen: “in Great Keapman, mar … …” Sipkes wist namelijk altijd aan welke kant de boterham gesmeerd werd. Het was Pake Piet zijn hele carrière bijgebleven, hoe Sipkes op gegeven dag een grote circulaire uitstuurde. Hij was namelijk agent van een Gallische petroleummaatschappij die ten strijde trok tegen de Amerikaanse olietrust. Hij waarschuwde de gezamenlijke oliehandel: laat je niet vertrappen onder de olifantspoot. “Petroleum-grossiers wilt ge dit? Petroleum-winkeliers wilt ge dit? Petroleum-venters wilt ge dit en dat? Zo niet, bestel dan Uw olie bij de vrije Gallische Petroleum Maatschappij.” De tekst was ondertekend door H.E. Sipkes, Dokkum. De oproep zal wel ingeslagen zijn. Wie wil er nu platgetrapt worden? Maar een maand later – de strijd duurde niet lang – was H.E. Sipkes depothouder van de American Petroleum Maatschappij.

Wij waren vrienden zolang er wat te verdienen viel, legde Pake Piet uit en dat gold zeker die beginjaren. “Die vriendschap was voor mij ook wel van belang. Tijdens de Eerste Wereldoorlog had hij heel wat leveranties aan de gemeenten om Dokkum heen in vet en margarine. Hij wist ook alles uit Den Haag en ik kreeg van hem tips over gemeenten in Leeuwarden en omstreken. “Zo kregen wij de leverantie van distribitie-margarine in Idaarderadeel, vet-distributie (van de N.O.T.) in Leeuwarden, en onze leverantie in Tietjerksteradeel en Barradeel. De kaas-leverantie was een extra toewijzing van de gemeenten van kaas die op de waagmarkt kwam, waar ik ze dan ook kocht. Bij de vet- en kaas-affaire moest dan een brief van de ‘voedselcommissie’ (en dat was Mr. V. Apeldoorn hier in Leeuwarden) met een verklaring dat de arbeidersbevolking zwaar werk deed en nodig wat extra hebben moest.”

“Vòòr de Wereldoorlog I waren wij goede maten (zeg maar 1910-1917). Wij verkochten  margarine in de winkel (blokken van 20 kg die we overzetten in potten) en ook de nieuwe soort ‘bak en braadvet’. Ik grossierde toen al voor Smilde in koeien – en schapenvet in bussen (dat dateerde al uit Minnertsga en Oosterbierum). In Minnertsga haalde ik dat met de hondenkar van het tramstation op Mooiepaal. Maar deze collega aangelegenheid veroorzaakte geen problemen, onze rayons lagen ver genoeg van elkaar af.”

Het is nauwelijks voorstelbaar voor de degelijke winkelier in het degelijke Leeuwarden, maar uit de annalen van het Nieuwsblad van het Noorden – een Groningse krant – duikt ook een advertentie op van distilleerderij en likeurstokerij “De Oranjeboom” te Groningen waaronder ook de naam “P.B Winsemius” als zijnde haar vertegenwoordiger. Aan de andere kant… uit andere advertenties weten we dat Omke Albert met vele andere Friese winkeliers in 1920 in Oosterbierum Cultura verkocht, een pittige zoete rode wijn van de firma Woldring & Idema te Groningen. Achterneef Pieter Bernardus ging rond die tijd nog veel verder en verkocht in Minnertsga een heel wijnassortiment van Boersma uit Leeuwarden. We hebben vooralsnog rond 1911 ook geen tweede familielid met de bijpassende initialen kunnen vinden. Voorlopig nemen we aan dat het hier gaat om producten met een grote medicinale werking en daarom van maatschappelijke nut.

Advertentie in het Nieuwsblad van het Noorden, 16 november 1911.

Pake Piet werd onmiddellijk na aankomst in Leeuwarden ook maatschappelijk actief in het Selskip for Fryske Tael- en Skriftekennisse. Op 13 juli 1911 treffen we zijn naam voor het eerst als activist voor de goede – Friese – zaak. De Leeuwarder Courant reageert wat korzelig op “ene” Winsemius die er bij de rondvraag in het Oranjehotel op wijst dat de krant niet op de juiste wijze aandacht besteed aan de correcte wijze van ophangen van de Friese vlag. “Den is er nog hiel hwet sein oer de Fryske flagge, ho ’t dy hingje moast, ensfh. De Ljouwter krante kaem derby ek op ‘e tonge. Dêr wirdt altyd mar yn oanjown, ho ’t dy flagge hingje mat, mar werom? Det bliûwt binefter. It goede petroan fyn yn Winsemius, waerd er ornearre.” Wat de gevoeligheden precies omvatten, ontgaat ons op dit moment maar het mag duidelijk zijn dat de verslaggever geprikkeld was.

Op 12 mei 1911 verhuisde het gezin naar de overkant van de straat naar Nieuweburen 120, waar in eerste instantie de benedenverdieping werd bewoond. De winkel was aan de straatkant, het gezin woonde daarachter.

De Nieuweburen met tweede huis van rechts nr. 120; ca. 1910.

De bewoners van Nieuweburen 120; naast het gezin Winsemius is er ook sprake van drie dienstbodes en een nader te duiden manspersoon.

Kort daarna gooide de mobilisatie echter roet in het eten. Volgens zijn Staat van Dienst – een vastlegging van wat en wanneer van de diensttijd – wordt Pake Piet op 1 augustus 1911 ingelijfd bij het 9e regiment infanterie en mag hij een klein jaar later, per 6 mei 1912, weer naar huis. Zo’n vijfentwintig jaar oud en met haar drie peuters als handenbinders stond Beppe Aukje er alleen voor in de pas geopende zaak. Ze had vermoedelijk wat hulp van een loopjongen. Binnen de familie circuleert het verhaal  over de onvree waarvan hij getuigde in een afgeluisterd gesprek. Zijn oordeel – ook verwerkt in een lied bij de viering van de zilveren bruiloft vele jaren later – heeft gevleugelde vormen heeft aangenomen: “De baas dat gaat wel, maar het wijf dat is een kreng.” In die tijd overigens wordt hun bedrijf voor de eerste keer opgenomen in een advertentie in de Leeuwarder Courant. 

Beppe Aukje; 1914.

Levenslied uit de vroege jaren van het eigen bedrijf; let vooral op het laatste couplet.

Advertentie, mede van P. Winsemius, Nieuweburen; Leeuwarder Courant, 22 december 1911. Anders dan een aantal concurrenten had P. Winsemius nog geen telefoon.

Beppe Aukje was toen hoog zwanger en begin 1912 werd vierde zoon Abraham geboren. Negen maanden later moesten de bedroefde ouders weer afscheid nemen van het joch. Hun dochter Jel herinnerde zich met zekerheid een advertentie te hebben gezien waarin de klanten op de hoogte werden gesteld van van de winkelsluiting op de dag van de begrafenis: “tussen 11 en 3 is de winkel gesloten”.  Het grafje van de kleine Abraham is later om onbekende redenen niet opgenomen in de familiestichting, die de instandhouding van familiegraven financieel borgt. “We gingen er wel kijken, ook toen ik een kind was”, vertelde Jel ruim honderd jaar later.

Overlijdensadvertentie en grafsteen van Abraham; 1912.

De jongens kregen de volgende jaren matrozenpakken en het gezin groeide in rap tempo, het jaarlijkse familieportret laat dat fraai zien. De staatsieportretten werden altijd op Pinkstermaandag geschoten bij Van der Pijl. Zoals Jel het herinnerde: “We kwamen dan op portret.” De kleintjes werd groot. In 1913 wordt Corrie overeind gehouden, in 1916 is het de beurt aan Dieuwke.

Twee piepkleine fotootjes van Jan (links) en Albert (links) en rechts Albert samen met oudere broer Bernard op de staatsiefoto ter gelegenheid van de zilveren bruiloft van hun pake en beppe in Bergum; 1914

1914

1916

De collectie wordt ook aangevuld door de eerste schoolfoto’s waarop onze voorvaderen alleen met gepaste instructie zijn te ontwaren. Het treft dat Pake Piet een consciëntieus mens was, die veel beeldmateriaal van kanttekeningen heeft voorzien. Zonder dat was veel materiaal niet langer toegankelijk. Corrie is overigens prima herkenbaar op haar ‘grote-met-kleine-zus portret’; ze moet nog wat groeien in haar nieuwe rol maar de bedeesde trots straalt er af.

Schoolfoto van Bernard (tweede van links op tweede rij van boven) en Jan (derde van links een rij lager); ca. 1915.

Dieuwke en Corrie; ca. 1916. Corrie met enorme feeststrik; ca. 1918.

Het zelfvertrouwen van de jonge ondernemer lijkt deze jaren sterk te groeien. In het jaar 1916 adverteert hij bijvoorbeeld in de Nieuwe Venlosche Courant met Goudse kaas die franco rembours op het naaste station is af te halen. De klant betaalde daarbij de vrachtkosten en de bestelde goederen bij aflevering. Het lijkt een buitengewoon innovatieve uitdaging voor een kleine ondernemer in het verre Friesland, maar de advertentie is over een dik half jaar gespreid een aantal keren herhaald,dus het zal wel gewerkt hebben. Pake Piet neemt ook het initiatief tot de oprichting van een “Vereeniging van vet-grossiers in Friesland”waarvoor hij het secretariaat behartigt. In augustus wordt ook de eigen telefoonaansluiting geïnstalleerd met nummer 1079 – Dieuwke had het goed onthouden. Hoe de bewoning van het toch niet al te grote pand te rijmen valt met de advertentie waarin  bakker Nieuwenhout, Nieuweburen 120, op 19 oktober 1917 om een knecht vraagt, ontgaat ons op dit moment.

Advertentie in de Nieuwe Venlosche Courant, 6 april 1916.

Verslag in de Leeuwarder Courant, 13 juli 1917.

Bericht in de Leeuwarder Courant, 1 augustus 1916.

Begin 1918 uit het grotere zelfvertrouwen zich ook bij de oprichting van de kring Leeuwarden van het Christlik Frysk Selskip, waarbij hij toetrad tot het voorlopig bestuur. Rond die tijd maakte Pake Piet zakelijk een doorbraak: hij werd de hoofdagent van Smilde voor Fryslân en de kop van Noord-Holland. Hij kreeg een percentage van de hele omzet in het rayon. Dat maakte de verhoudingen met onder andere Sipkes in Dokkum “spannender”, constateerde hij, want Sipkes viel als grossier binnen zijn rayon. Pake Piet kende het vak van binnenuit en wist dat Sipkes, “net als alle grossiers (en wij waren zelf niet beter)” verplicht was om de klanten van de fabrikant gelijkelijk te behandelen als de eigen klanten, maar de reizigers deden hun best om de eigen producten extra te pushen door middel van een kwantumkorting. Dat werd een gevoelig wrijfpunt in de jaren 18-22, waarover de jonge ondernemer ‘s zaterdagochtends op het kantoor van Smilde in Heerenveen  helderheid moest verschaffen.

Verslag in de Leeuwarder Courant, 14 februari 1918.

Het zal die jaren ook wel even slikken zijn geweest om naast klassieke landbouwproducten als boter en kaas ook de fabriekse imitatie margarine te voeren. Al in november 1919 adverteert Pake Piet met vele andere Friese winkeliers voor plantenboter en margarine met het verpakkingsmerk “Met den toren”: je weet als koper dat “de verpakkingen alleen kwaliteiten bevatten, die scheikundig zuiver zijn.” Vermoedelijk was er deels ook geen ontkomen aan; de advertenties in de Leeuwarder Courant vertellen het verhaal. De Eerste Wereldoorlog ging gepaard met schaarste en in het voorjaar van 1918 was de kaas “op”. De margarine bracht een – moderne – uitweg voor het zuiveltekort, terwijl de kaas “op de bon” werd gezet en alleen verkrijgbaar was op vastgestelde adressen. Gelukkig lijkt het dat een jaar na de Vrede van Verdun de grootste problemen voorbij zijn.

Advertentie voor kaas en twee maanden later voor de laatste kaas; Leeuwarder Courant, 11 maart 1918 en 11 mei 1918.

Links: beschikking in de Leeuwarder Courant, 27 april 1918. Rechts: advertentie die van juni tot en met december 1919 tweewekelijks in de Leeuwarder Courant stond.

Aan het huiselijk front completeert in 1920 Jeltje het gezin. Dieuwke herinnerde zich goed hoe Omke Abraham op kraamvisite kwam toen Jel werd geboren. Hij was toen 55 of 56 jaar oud en was veel groter dan Pake. Hij hield Beppe’s hand vast en had een grote zakdoek, wist de 4-jarige Dieuwke.

Het gezin werd te groot en/of de winkel groeide snel, in ieder geval werd de beschikbare ruimte te klein. In november van hetzelfde jaar kocht Pake Piet voor de somma van f 12.500 het pand Nieuweburen 120 – een winkelhuis “met bovenwoning, erf en verder aanbehooren” zoals de koopakte vermeld. Het zal wel op de bovenwoning slaan, maar hij mocht er in mei 1921 intrekken. Nog steeds onbegrijpelijk voor een hedendaagse leek is de toevoeging in de akte “dat de hoed en noed van het verkochte van heden af voor rekening van den koper zijn.” Het is overigens alles kosten koper, maar de “koopman” Winsemius tekent met vaste hand.

Ondertekening van de koopakte van Nieuweburen 120 door de aannemer Jan Bos (als verkoper) en de koopman Pieter Winsemius (als koper) bij notaris Wachter; 1 november 1920.

Erg breed had het grote gezin stellig niet, dubbeltjes werden twee keer omgedraaid. Kleindochter Aukje Alberts herinnert zich hoe haar vader heel plastisch kon vertellen hoe hij aan zijn kromme tenen kwam. Voor oudste broer Bernard werden schoenen gekocht die veel te groot waren, hij kreeg er dan proppen (kranten)papier in. Daarna kwamen ze via Jan bij Albert terecht, steeds in eerste instantie weer met proppen. Als jongste zoon moest ze dan af dragen, ook als ze veel te klein voor hem waren. Is ’t waarheid of fantasie? Albert betoogde vele jaren dat een goed verhaal soms beter kon worden van een klein leugentje. We zullen het vermoedelijk nooit weten.

1920

De volgende jaren getuigen van de vooruitgang binnen het jonge gezin. Voor het eerst wordt er een buitenfoto gemaakt, in de sneeuw voor het huis. Er zijn ook de eerste schoolreisjes, onvermijdelijk met de meester in het midden en grote bossen die rieken naar speeltuinuitspanningen op de achtergrond. Rond 1922 is het ook tijd om een nieuwe foto van – weer – een edel trio te maken, ditmaal van de jonge dames met enorme strikken in het haar.

De eerste buitenfoto: sneeuwpop op de Nieuweburen; ca. 1921.

Schoolreis Albert; ca. 1921.

Nog een edel trio; ca. 1922.

Datzelfde jaar schreef Abe Stienstra een fraai engelstalig vers in het poëziealbum van de kleine Corrie. Na een aantal jaren Amerikaans verblijf was hij in 1917 getrouwd met Pake Piet’s favoriete nichtje Dieuwke Reitsma, de dochter van Gauke Annes en zijn zus Anna. Het volgende jaar werd hun dochter Antje geboren, in 1920 gevolgd door zoon Aebe (Arthur). De Nieuwe Wereld met zijn ongekende mogelijkheden bleef hem echter trekken. Kort na de geboorte in 1924 van tweede zoon Gauke (George) in het Gelderse Renkum stapte het gezin aan boord van het stoomschip “Nieuw Amsterdam” van de Holland Amerika Lijn op weg naar New York, waar het op 15 mei 1925 de douane op het fameuze Ellis Island passeerde op doorreis naar Chicago.

Dieuwke Stienstra-Reitsma met dochter Antje; 1918.

Engelstalig vers door Abe Stienstra geschreven in het poëziealbum van zijn aangetrouwde achternichtje Corrie Winsemius, 1922.

Een jaar later beschikt ook Dieuwke over een poëziealbum waar haar Moeder, haar Heit en jaar of wat later Jeltje mooie versjes in schrijven.

Versjes in het poëziealbum van Dieuwke door haar Moeder (in het Hollands) en haar Heit; november 1923, door haar zusje Jeltje (van latere datum).

Niet alles verliep even echter soepel. Zo blijft er bijvoorbeeld het verhaal van de misstap van de marketingtypes van het Brabantse bedrijf Veco, de Vereniging Conserven, een droogvoedingsbedrijf dat soep in pakjes leverde. In een eerste advertentie, in de Leeuwarder Courant van 11 februari 1922, getuigt de vooruitstrevende winkelier ook van een breed assortiment: “Verkrijgbaar zijn, in tabletvorm, julienne, erwtensoep, roode kool, witte kool, savoye kool, boerenkool, Bredasche kool, peentjes, uien, hutspot, rhabarber, Vlaamsch allerlei (heerlijke gemengde groenten), benevens in doosjes Bredasche spruitjes en printaniere. Voorts gegarandeerd zuivere groentepöeders (uien, sellerij, peterselie enz.), in fraai gedecoreerde busjes.” In maart van dat jaar speelde de combinatie Veco/Winsemius ook krachtdadig in op de heersende groentenood.

Advertenties van Veco/Winsemius.

Maar een paar weken later nam de samenwerking met de stadse types een naar-geestige wending toen ze buiten medeweten van Pake Piet onder zijn naam in het steile Leeuwarden van die tijd een advertentie in de krant lieten plaatsen met als wervende tekst voor de verkoop van soep-in-pakjes: “Bah, wat vies!! Een muizenkeutel in de soep!”

De gewraakte “Bah, wat vies!! Een muizenkeutel in de soep!” advertentie uit de Leeuwarder Courant van 25 maart 1922.

Nog een kleine tachtig jaar later kon de heer Gerben (Gem of Gemmie) Kempenaar, toentertijd de zeer jonge zoon van kaashandelaar Kempenaar op de Voorstreek, zich herinneren, dat “we er zo om gelachen hebben.” De verbolgen kleinondernemer liet het er echter niet bij zitten en plaatste al drie dagen later een corrigerende advertentie; de blaam ligt bij “een Hollandsch advertentie-bureau” en “dergelijke ordinaire dingen” zullen niet meer worden geplaatst. Er volgde ongetwijfeld een pittig gesprek en de Hollanders leerden hun lesje. Op 6 april volgde een “normale” advertentie die getuigt van een wederzijdse compromisbereidheid: “Verpakte Veco Vermicelli is voor U een zekere waarborg dat U geen Vermicelli krijgt, verontreinigd door muizen, vliegen, stof of onreine handen.” Ook anderszins herstelden de verhoudingen zich zodat zoon Bernard vol trots kon worden gefotografeerd op de zogenaamde Vecofiets, een driewieler die onder meer door knecht Gerrit Fentema werd gebruikt om de bestellingen af te leveren.

De “correctieadvertentie”. Leeuwarder Courant, 28 maart 1922.

De bijgestelde advertentie; Leeuwarder Courant, 6 april 1922.

In 1922 maakte Pake Piet een volgende doorbraak, die de verhouding met Sipkes nog meer onder druk zette. In zijn memoriaal vertelde hij in 1946: “Wij werden toen grossier in verscheidene margarinemerken (A.C.L. van Albers Creameries Ltd) en de nieuwe sterren aan de margarinehemel Zeeuws Meisje en Rijswijks Glorie, de onderscheidene Jurgensmerken etc.” Formeel werd hij aangesteld tot depothouder-agent (z.g. inspecteur) van N.V. De Nieuwe Margarinefabrieken te Rijswijk.”Het kantoor en de fabriek stonden bij de Geestbrug. Collega Bakker had daar in Groningen als inspecteur–depothouder al veel succes mee en de combinatie grossierderij-verkoop was aanleiding voor de directie (v.d. Ven – v.d. Polder – Dingemans) om goede voorwaarden aan te bieden. De vethandel was voor Rijswijk niet van belang, zodoende kon ik gedaan krijgen dat ik Smilde aanhouden kon. Ondertussen waren Albers Dordrecht en Verschure Oosterhout al bij het concern v.d. Bergh-Jurgens te Rotterdam ingesmolten en door al die mutaties was Sipkes mijn margarine-leveranties kwijt en was ik nu een nieuwe factor als zijn concurrent.”

Advertentie in het Nieuwsblad van het Noorden: Hepkema’s Courant, 5 september 1922.

Het subdepot van de N.V. De Nieuwe Margarine Fabrieken in Heerenveen wordt geopend; het hoofddepot voor Friesland is gevestigd op de Nieuweburen 120. Tweede van rechts: Pake Piet.

Pake Piet was niet alleen met verpakte soep  maar ook op veel andere punten zijn tijd aanzienlijk vooruit. Al het winkeltje in Oosterbierum had een primeur, namelijk een lichtbak met reclame. Als het donker werd liepen de mensen uit het dorp uit om te gaan kijken. In Leeuwarden werd hij in juli 1922 de trotse bezitter van een Ford die eerder als trouwauto had gefungeerd en daarom een vernikkelde in plaats van de gangbare zwarte voorplecht had. In brede kring stond de auto daarom bekend als de “luxewagen”. Het verhaal van de aankoop van deze automobiel, bij Huizinga in Leeuwarden, is overigens treffend. De nieuwe eigenaar had nog nooit gereden en stortte zich na het uiten van de historische woorden “Zo, nu maar eens proberen” pardoes in het snelverkeer van de Friese hoofdstad. Het was ongetwijfeld goed dat het voertuig het kenteken B-5517[1] droeg; de trefkans was toentertijd nog beperkt. Zeer modern was overigens dat dochter Corrie ook het voertuig mocht besturen. Vele jaren later wist zijn kleinzoon Bart Bakker zich te herinneren dat Pake Piet’s laatste auto een Renault Dauphine was, waarvoor hij een ‘modern’ kenteken moest nemen. Dat zinde hem niet, dus liet hij een apart kleiner blauw bordje monteren met B-5517. “Dan weten ze tenminste van wie die is”.

Nummerbewijs van het motorrijtuig B 5517, 17 juli 1922.


[1] De nummers werden eertijds uitgegeven per provincie waarbij de Friese “nummers” met een B begonnen. Volgens de speciale autonummerwebsite van Tresoar ontving overigens B. Winsemius te Minnertsga reeds tussen 1 mei 1916 en 1 april 1917 het nummer B-1597.

Die tijd werd bovendien gekenmerkt door een wonderlijke doorbraak in de handel. Het klassieke koe- en schaapsvet werden verdreven door het geïmporteerde vet uit Amerika en door het opkomen van het z.g. bak- en braadvet, dat door de uitvinding van het ‘hardingsproces’ een grote vlucht nam met als grondstof planten- en walvisvet. “Sipkes kon bij de nieuwe gefuseerde fabrieken wel aan zijn trekken komen, ook met zijn eigen merk – Cadeau – margarine. Rijswijk had vanzelfsprekend bij hem geen kans. Ik heb er ook niet naar gevraagd, ik was bij hem voorgoed uitgeschakeld.”

Het ging evenwel goed met de eigen zaak. In 1923 stond op de winkelruit met gepaste trots het assortiment vermeld: kaashandel, vleeschwaren en margarine, maar ook boter, kaas en eieren benevens kantoor en depot voor de Firma. Gebr. Smilde met vestigingen in Heerenveen, Rotterdam en Brussel en actief als exportslachterij en vethandel. Niet iedereen was vermoedelijk even blij met de voorspoedige gang van zaken, getuige de herinneringen van voormalig buurman Benjamin Leefsma – “Meneer Jo” – die op de Nieuweburen 126 een groothandel in tabaksartikelen dreef. Alleen een kort bericht in een Twentse krant roept vragen op, waarvoor ons vooralsnog de antwoorden ontbreken: in juni 1923 wordt het filiaal van Winsemius’ Kaas- en Vetwarenhandel in Enschede opgeheven.

Interview met B.L. Leefsma, Leeuwarder Courant 17 juni 1968.

Bladzijde uit het plakboek van Pake Piet: de zuivelwinkel annex vertegenwoordiging P.B. Winsemius aan de Nieuweburen 120 te Leeuwarden en het bijbehorende visitekaartje; 1923.

Bericht in Twentsch Dagblad Tubantia en Enschedese Courant, 18 juni 1923.

De trotse foto getuigt ook van de uitbreiding tot – wat in latere jaren werd genoemd – het ‘extended’ gezin Winsemius. Links van de pater familias staat  getrouwe hulp Kee Keegstra en rechts ‘Neef Bernard’, de zoon van Pake’s broer Albert. Beiden zouden de volgende jaren uitgroeien tot vaste waarden in het gezin. Neef Bernard, die een paar jaar ouder was, ging de jongens voor op het verkeerde pad. Hij ‘onderwees’ hun bijvoorbeeld, herinnerde Albert zich vele jaren later, hoe je met een nieuwe fiets recht-toe-recht-aan gewoon doortrappend de zee in kon fietsen. Of hem echter ook de blaam treft voor andere streken, betwijfelen we echter. Bij de Gouden Bruiloft van zijn ouders meldde hun jongste zoon dat het kleine raampje op Nieuweburen 120 was van de slaapkamer van de jongens. Daar kon je “zo leuk met een lampetkan met water voorbijgangers op hun hoofd gieten.” Maar bij dezelfde gelegenheid kon Neef Bernard evenwel zeggen: “Wy hjirre derbij”(Wij horen erbij.)

Rond 1925 hadden de zakelijke verhoudingen zich hersteld zodat zoon Bernard vol trots kon worden gefotografeerd op de zogenaamde Vecofiets, een driewieler die onder meer door knecht Gerrit Fentema werd gebruikt om de bestellingen af te leveren. Pake Piet’s oudere broer Albert, die eerder het winkeltje in Oosterbierum had overgenomen, verhuisde al in 1923 naar Leeuwarden en was in dienst getreden aan de Nieuweburen.

Links: Bernard op de Vecobakfiets, en rechts: Omke Albert en Muoike Maaike met Neef Bernard; ca. 1925.

Het lijkt er op dat Pake Piet kort naast zijn ‘oude’ winkel het pand van tabakswarengrossier Leefsma heeft overgenomen als depot voor De Nieuwe Margarine-fabrieken. Leefsma adverteerde vanaf dit adres in ieder geval van augustus 1921 tot september1928. Begin maart 1929 adverteert Pake Piet voor een jongste kantoorbediende. De eerste advertentie rond Het Zeeuwsche Meisje is van half april 1929; de volgende twee maanden volgde een intensieve reclamecampagne. De wed. B. Leefsma vertrekt in mei 1929 naar Groningen.

Advertentie in Nieuwsblad van Friesland: Hepkema’s Courant, 14 mei 1929. Let op adres Nieuweburen 126 in de uitvergroting.

Pake Piet gaf ook, ongetwijfeld geïnspireerd door de beroemde Verkade-albums, een fraai album uit waarvoor de trouwe klanten plaatjes konden sparen van Friese kerktorens. Piet plaatste advertenties in de krant voor zijn Album Friesche Dorpstorens. “Deze plaatjes worden verstrekt bij onze NOORDERKWARTIER-ARTIKELEN. Verder bij Margarine B No. 1 (40 cts. per pond). – Na ontvangst van postwissel à f 0.65 op onze Reclame-Afdeeling, Nieuweburen 126, wordt een prachtig album met tekst voor verzameling dezer mooie serie plaatjes franco per post toegezonden.” Om zoekraken en beschadiging te voorkomen werd bovendien aanbevolen de plaatjes “reeds dadelijk” in te plakken. De – inderdaad mooie – foto’s waren gemaakt door “Neef Jacobi” – Reinder Jacobi – uit Drachten, die getrouwd was met Anna, de dochter van Omke Isaac van der Werf.

Bladzijde uit “Fryske doarpstoerren”, uitgegeven door “Winsemius’ Kaas- en Vetwarenhandel”.

In deze jaren begon Pake Piet zich met gewonnen zelfvertrouwen te roeren op maatschappelijk gebied. Onder het pseudoniem Pier fan Winsum of Pier fan Winsem schreef hij als voorman binnen de Chr. Ondernemersvereniging cursiefjes in de krant. Als voorman van het Kristlik Frysk Selskip hield hij tijdens de “Frieschen Dag” die de Ned. Christelijke Radio Vereeniging op 11 februari 1931 organiseerde, ook “een korte rede”.

Aankondiging van radioprogramma in de Leeuwarder Courant, 9 februari 1931.

Als activist voor de Friese taal heeft hij jarenlang de financiën van het Selskip en hij organiseerde een actie om genoeg geld bij elkaar te krijgen voor de oprichting van het weekblad De Stim fan Fryslân. Dat lukte. In 1927 was er de eerste oplage (3000 ex.). Hoofdredacteur werd Folkertsma, penningmeester werd Pake. De redactie van het blad, dat nog steeds bestaat, was in die beginjaren gehuisvest in het kleine kamertje naast het kantoor op de Nieuweburen. Regelmatig wipte hoofdredacteur E.B. Folkertsma aan en sprak dan met Albert uitsluitend Fries.

Pake Piet was van 1928 tot 1941 voorzitter van de Kristlike Fryske Parseferiening – de persvereniging – en heeft er volgens redacteur Pieter de Groot van de Leeuwarder Courant nog mee voor gezorgd dat Folkertsma in naam medehoofdredacteur van het Friesch Dagblad werd, naast Hendrik Algra. Dan kon hij wat geld verdienen, want Folkertsma was weliswaar een man van hoogverheven gedachten over Fryslân en de wereld, maar zonder enige praktische vaardigheid: een verstrooide kamergeleerde.

Bespreking van het artikel van Piet in “Yn ùs eigen Tael”, het maandblad van het Christlik Frysk Selskip; Leeuwarder Courant, 5 januari 1925.

Ook binnen het Selskip trok Pake Piet onvervaard rechte lijnen die hem niet altijd in dank zijn afgenomen. In 1930 neemt hij het initiatief tot het royeren van G. van der Valk als lid omdat hij “to min west ha” om het selskip “by it Kristenfolk swart to meitsjen”. In twee ingezonden brieven, achter elkaar geplaatst in het Friesch Dagblad, reageert Van der Valk furieus: wat zijn dit voor communistische tactieken die lijken op het werk van de Friese socialistische voorman Fedde Schurer?! De strijd eindigt kennelijk met een sisser, maar Van der Valk werd niet uitgenodigd voor de aanstaande zilveren bruiloft, om het zo maar uit te drukken.

Twee boze brieven van G. van der Valk, Friesch Dagblad, 3 juni 1930.

Pake Piet neemt het initiatief tot het royeren van een lid van het Kristelijk Frysk Selskip. Hij trekt zijn voorstel later weer in; Leeuwarder Courant, 10 juni 1930.

Zijn inzet voor de Friese taal ging ver. Zo vertelde Jel vele jaren later dat Pake Piet in grote woede verviel toen hij merkte dat zijn zoons weliswaar de taal goed spraken, maar dat zijn oudste twee dochters zich op straat het Leeuwardens dialect hadden eigen gemaakt en de moedertaal niet goed beheersten. Hij waarschuwde ze: als jullie Jeltje – toen een jaar of zes oud – ook op het verkeerde spoor brengen, dan zwaait er wat. Overigens spraken de zoons en Jel vele jaren later met elkaar Fries, maar Corrie en Dieuwke onderling Hollands mede omdat hun beider echtgenoten geen Fries spraken. De dochters zullen overigens weinig Friestalige kerkdiensten hebben meegemaakt, omdat de gereformeerde kerk daar minder voor voelde dan de hervormde.

Pake Piet hield niet alleen van het Fries, maar als gevolg daarvan ook van de Friese geschiedenis. Dit geldt voor alle Friese Bewegers. Juist door de afwijkende taal is het verlangen naar een belangrijke geschiedenis extra groot. En dan droeg hij ook nog een bekende Friese naam; het moet teleurstellend zijn geweest toen in de loop der tijd steeds meer vast kwam te staan dat de beroemde geschiedschrijver Pierius Winsemius niet tot de “onzen” kon worden gerekend zonder een postume adoptie. In De Stim verschenen Pake Piet’s eerste korte historische verhalen en artikelen over de grietenij Barradeel en vooral over zijn geboortedorp Minnertsga. Hij deed veel onderzoek op de Kanselarij bij ds. Wumkes, een belangrijke Friese historicus van voor de oorlog en oprichter van het Kristlik Frysk Selskip. Deze was de bibliothecaris en archivaris van Friesland.[1]

Aukje bood haar echtgenoot op dit front meer dan geestelijke steun. Klassiek binnen de familie is het verhaal van de bakker, die aan de deur kwam aan de Groningerstraatweg. Zij bestelde: “Ek in pakje beskúten” (Ook een pakje beschuiten). Het eigenwijze buurjongetje Kulsdom – iedereen heeft er recht op – hoorde het verbaasd aan: “Zegt U beskúten? Wij zeggen beschuiten”, waarop moeder Aukje hem liet weten waar Hollanders sinds de slag bij Warns horen: “Ja, mar wíj sizze beskúten.” Zij was ook anderszins een zeer eigen persoonlijkheid waarmee niemand zo maar een loopje nam. Zo kwam er een verkoper langs de deur met een garen-en-bandhandeltje voor zijn buik. Aukje had echter niets nodig, wat de man er toe bracht haar een kwade wens toe te voegen: “Vrouw, ik hoop dat jou self nog es met knopen langs de deuren mutte.” Hij kreeg het antwoord per kerende post: “Nou, dat hoop ik net, man.”

Overigens zette ook Beppe Aukje zich in die tijd in op maatschappelijk gebied bij het vinden van gastgezinnen voor Hongaarse kinderen. Rond 1925 kwamen ongeveer 150.000 Hongaarse kinderen, vooral meisjes tussen de 8 en 13 jaar, voor herstel bij Nederlandse pleegouders terecht. Hongarije was één van de verliezers van de Eerste Wereldoorlog en het land herstelde zich maar langzaam. Het Internationale Rode Kruis selecteerde de kinderen, samen met andere hulporganisaties, en regelde het vervoer met speciale ‘kindertreinen’ naar Utrecht.

Een verslaggever van het Friesch Dagblad was geschokt: “De aanblik van deze kinderen was eenvoudig diep-tragisch… Bleeke, uitgehongerde gezichtjes en letterlijk geen kleeren aan het lijf; zelfs op de naam van lompen konden deze zgn. kleedingstukken geen aanspraak meer maken…. En nu hadden de moeders voor de lange treinreis nog meegegeven wat ze hadden; thuis, in de groote steden was het nog erger, en dat bij een vorst van 15 graden, die in Hongarije dezen winter niet zeldzaam was.”

Speciaal voor Hongaarse kinderen werd het Centraal Comité voor Hongaarsche Vacantiekinderen opgericht. Nederlandse pleegouders die een Hongaars kind in huis wilden nemen, konden zich melden bij een van de comités. De afspraak was dat Hongaarse kinderen drie maanden bij hun Nederlandse pleeggezin zouden blijven, maar omdat de situatie in Hongarije niet verbeterde, stemden veel ouders in met een langer verblijf van hun kind in Nederland.

In de oude fotoalbums treffen we Kato en Piroshka. Het onttrekt zich aan ons zicht of ook op Nieuweburen 120 meisjes zijn opgenomen maar vaststaat dat Kat Gebhardt, in 1910 geboren in Boedapest, in 1926 naar Leeuwarden kwam als pleegkind van Pieter Groeneveld en Trijntje Hovinga. Ze woonde kennelijk op diverse adressen, onder andere een periode lang bij J. Andela op Nieuweburen 122, buren van Pake Piet en Beppe Aukje dus. Pas in 1936 ging ze terug naar Boedapest.


[1] Aangetrouwde kleinzoon Gjalt Zondergeld beschreef in zijn proefschrift ook Pake Pieter’s rol in de Friese bijbelvertaling.

Links: Kato Gebhardt op het platje achter Nieuweburen 120 met Corrie, Jeltje en Dieuwke; ca. 1926;  Piroshka Dömötör uit Boedapest; ca. 1929.

Bernard trok in augustus 1926 lot 22 voor de nationale militie in Leeuwarden en werd in augustus 1928 aangesteld tot korporaal bij de Vrijwillige Landstorm, waar hij op 31 oktober 1930 werd bevorderd tot sergeant. Die organisatie heeft niets te maken met de latere Landstorm van de Duitse bezetters maar werd veeleer opgericht bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog om de grote stroom vrijwilligers, die Nederland wilden helpen beschermen bij het uitbreken van de grote oorlog, in goede banen te leiden en een plek te geven in de krijgsmacht. Deze vrijwilligers kregen wapens en militaire uitrusting uitgereikt, maar oefenden in hun vrije tijd – meestal op zaterdag – op de schietbaan. Bernard kwam dan in uniform op de zaak, met als teken van zijn waardigheid als sergeant gouden strepen op de mouw, in de volksmond bananenschillen genoemd. Hij kon echter onverminderd actief blijven binnen het familiebedrijf.

Bernard als lid van de Vrijwillige Landstorm, 1932.

Zijn broers Jan en Albert waaierden na hun middelbare schoolopleiding uit. Jan deed gymnasium en ging in 1926 in dienst. Albert was voorbestemd voor de opvolging binnen het eigen bedrijf. Hij deed daarom H.B.S.-A – kennelijk heette dat toen formeel de litterair-economische afdeling – en leerde vervolgens kaasmaken op een zuivelfabriek in Oudega. Daarna werkte hij – naar herinnering via de heer Jansma, een kennis van Pake Piet – een periode in het Engelse Clacton-on-Sea, in de Thamesmonding, om daar in een tulpenkwekerij  de taal te leren en praktijkervaring op te doen. In augustus 1929 werd hij bestemd tot buitengewoon dienstplichtig (vrijgeloot en vrijgesteld) en had daarom zijn handen vrij om voluit aan de slag te gaan.

Bericht in de Leeuwarder Courant, 29 juni 1927.

Jan in dienst in Kampen en zijn beëdiging; 1927.

Ruaton Gardens, Clacton-on-Sea: de kwekerij en het inladen van de tulpen; 1928.

Albert met zijn gastgezin in de tulpen…                … en in de zee; 1928.

De grotere welvaart en het bijbehorende optimisme uitten zich ook op andere wijzen. Blijkens advertenties werd de zaak in 1924 tijdens de zomervakantie tussen de middag gesloten, het jaar daarop goldt dat voor alle middagen met uitzondering van de piekdagen vrijdag em zaterdag. Voor het eerst ging de familie ook op vakantie en het aantal uitstapjes – veelal met de auto in prominente positie op de foto –  steeg met het kwartaal. We zullen verderop in ons verhaal in meer detail bespreken, maar willen ons op dit moment beperken tot de firma Winsemius. Er was immers onverwacht zwaar weer op komst.

Advertenties in de Leeuwarder Courant van 16 juli 1924 (links) en 14 mei 1925 (rechts).

De eerste jaren zag het er nog goed uit. Van afstand heeft het er schijn van dat de zaak floreerde. Tegelijk was echter de positie van Jurgens – de “N.V. De Nieuwe Margarinefabrieken” die eerder nog prominent op de winkelruit had gestaan –uitgegroeid. Na de fusie met Van den Bergh in 1927 was het bedrijf bekend als de Margarine Unie; twee jaar later volgde de fusie met het Britse Lever Brothers tot het Unilever-concern. Die ontwikkelingen leidden ongetwijfeld  tot grote reorganisaties en groeiplannen.

Hoe een en ander precies is verlopen, hebben we nog niet kunnen achterhalen. Het is mogelijk dat de nieuwe onderneming Pake Piet een aanlokkelijk aanbod heeft gedaan om de volgende stap in het eigen ontwikkelingspad in Friesland vorm te geven. Hoe het ook zij, hij trok zich terug uit de dagelijkse gang van zaken op de Nieuweburen en maakte de ongetwijfeld moeilijke overgang van het vrije ondernemerschap naar een positie binnen het snel groeiende Jurgens. Al vrij snel leidde dat tot forse complicaties. In 1929 werd Rijswijk gereorganiseerd: “V.d. Polder werd directeur van Marg. Verkoop Centrale, later Margarine Unie, Dingemans adj. directeur en  …….. ik reiziger in District I, dat was Dokkum. Ik weigerde dit en kwam op nonactiviteit te staan, drie maanden. Ik zat op een keer (in oktober ’29, denk ik) te vissen op het Wad onder Oosterbierum, toen Bonnema, bij wie ik een boot huurde, mij wenkte aan wal te komen. Wat was de boodschap? Zo en zo laat in de Doelen in Leeuwarden komen. Daar zaten Dingemans en Mackay (van Verschure) en werd ik dan adj. inspecteur, en dat heb ik maar geaccepteerd.” Ook op de Nieuweburen waren de gevolgen van de overstap vanzelfsprekend ingrijpend. In november 1929 werd zoon Albert “handlichting” – een moeizaam woord dat inhield dat hij als minderjarige vergunning kreeg voor het zelfstandig verichten van zakelijke activiteiten – verleend om samen met zijn oudere broer Bernard een handelszaak in kaas, margarine, vetten en aanverwante artikelen te drijven. Albert deed vanaf dat moment de inkoop, bezocht de beurs en hield contact met de weinige grote klanten, terwijl Bernard fungeerde als magazijnmeester.

Pake Piet draagt het bedrijf over aan zijn zoons; Register van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Leeuwarden, november/december 1929.  

Links: annonce in de Leeuwarder Courant van november 1929. Rechts: Albert en ….. voor de Nieuweburen 120; 1929.

 Mooie verhalen waaiden over zoals dat van buurjongen Gem Kempenaar[1], wiens ouders een kaashandel dreven op de Voorstreek. “Een-, tweemaal per week kwam Albert op bezoek, om even koffie te drinken,” zo herinnerde hij zich – 85 jaar oud – in een gesprek in 2001. Mem Kempenaar was erg op hem gesteld en verwende hem fors. “Als er klanten in de winkel waren, liep hij altijd meteen door naar achteren. Links achter in de winkel zat achter de schuifdeuren een kantoortje en daar wachtte hij dan rustig… Het was een mooie man. Zo’n donkere bril met een dubbeldikke rand, dat had niemand… Bijzondere ogen, ik zie het nog zo voor me… Een heel scherpe scheiding, niet aan de zijkant zoals wij, maar zo’n beetje opzij van het midden; hoe hij hem zo scherp kreeg, heb ik nooit begrepen… En een heel bijzondere huid, hij leek altijd bruingebrand… Hij kon goed leren, maar had ook twee nadelen: nagelbijten en kettingroken.” Hoe dan ook, de jonge ondernemers gingen er fris en goed gekleed tegen aan, zo laten een “actiefoto” zien.


[1] De heer Gerben Kempenaar (roepnaam: Gem of Gemmie) voorzag ons van informatie en stelde de ansichtkaarten van Bergum en Leeuwarden beschikbaar.  Geboren in 1916, groeide hij op in Leeuwarden, waar hij tot in de Tweede Wereldoorlog met zijn moeder de zaak dreef op de Voorstreek.  Daarna verhuisde hij naar Hilversum, waar hij een onderneming opzette in matrassen. Gezegend met een goed geheugen kon hij tot kort voor zijn overlijden rond 2002 op prachtige wijze vertellen van de vroege jaren in Bergum en Leeuwarden.

Bernard en – met mooi strohoedje – Albert; 1929.

We treffen het dat een vroegere medewerker vele jaren later zijn herinneringen aan op papier heeft gesteld. Daarbij past wel een zware kanttekening die door de drie dochters Corrie, Dieuwke en Jel krachtig werd herhaald: pas op met het verhaal want fantasie en werkelijkheid lopen dooreen! Met een goede kans is het verhaal vooral gebaseerd op vertellingen van Bernard die weer werden doorverteld door de heer Faber. Dus voor wat het waard is, volgt hier het relaas dat Klaas Faber vertelde in ’t Kleine Krantsje voor Leeuwarden en de wijde wereld er omheen van 26 juni 1982 en in groter detail als negentigjarige(!) onder zijn schrijversnaam Igo Galama in zijn boek Kaas en halve stuvers. Jeugdherinneringen aan oud Leeuwarden en een niet gepubliceerd manuscript Het Hemeltje.

De heer Faber trad in 1930 in dienst als kantoorbediende. “Ik weet het nog zo goed, omdat ons gezin er een paar jaar boven de zaak heeft gewoond,” zei hij. “Als jongste bediende was ik in 1928 begonnen bij De Friesche Bank (nu: ABN-Amro). En Winsemius was mijn tweede baas.” Het kantoor had drie hoge ramen, herinnerde hij zich, en die zagen uit op de meestal levendige Nieuweburen. Het platje achter de nieuwe woning bood een mooi uitzicht op de tuinen van Joodse buren die deel van hun religieuze feesten buitenshuis vierden.

“Vanuit het kantoor kwam je via een glazen deur in het kantoortje van de jonge baas, die we aanspraken met meneer Albert. De oudere broer was wat gemakkelijker, die noemden we op zijn verzoek Bernard.” Naast het kantoor was een kleine kamer met een aantal kasten, waarin brievenordners, boeken en stapels kranten lagen; hier was de redactie van “De Stim fan Fryslân” gehuisvest. Het meubilair bestond uit een schrijfbureau en een tweetal stoelen. Achter het kantoor bevonden zich nog enkele kamers. In een daarvan leidde een eenvoudige rechte trap zonder leuning naar beneden, waardoor het magazijn ook binnendoor bereikbaar was. Bernard bracht de orderbriefjes naar boven en de kantoorbedienden – naast Klaas Faber ook Hannes Bilstra – maakten er facturen van. Het berekenen van de leveranties, vermenigvuldigen en tellen ging allemaal met de hand. Reken- of telmachines waren er niet. Er stond alleen een Remington schrijfmachine, een oud bakbeest met een brede wagen. Klaas Faber: “De debiteurenadministratie bestond uit twee enorme dikke, in leer en manchester gebonden losbladige boeken, die ieder een dikte hadden van zo’n vijftien centimeter.”

De firma Winsemius was een grossierderij en had al haar klanten in Friesland. De eerste dagen van de week was het daarom vrij rustig in de zaak. Dan ging Bernard op klantenbezoek, daarin bijgestaan door Omke Albert. Het klantenbestand omvatte ruim 1500 namen, alle van kruideniers. De meeste zaakjes waren erg klein, winkeltjes met een oppervlakte van enkele vierkante meters in piepkleine dorpen en buurtschappen. Bestellingen van een doosje margarine, twee edammers en vijf pond snijworst waren heel gewoon. Een enkele speciale kaashandel kon een partijtje gebruiken en eiste dan ook een extra scherpe prijs. “Ik herinner mij nog Kempenaar in de Sacramentstraat.” Magere nagelkaas 9 cent per pond, weet u ‘t nog?

De groothandel had weliswaar telefoon, maar dat gold niet voor het merendeel van de klanten. Al die klanten werden door twee reizigers bezocht. Dat ging met de bus en de fiets er bovenop, want ook de bus kwam niet overal en dan ging het met de fiets verder. Behalve de bestellingen, die door de reizigers werden opgenomen, werd er ook besteld door de vrachtrijders en de beurtvaarders. “Soms brachten ze de bestellingen maar vaak moesten we ze halen. Bij de bodeterreinen was als regel een café, waar alle firma’s van enig belang een brievenkastje hadden staan waarin de bestellingen werden gestopt. Ik haalde de briefjes er uit en dan moest alles snel worden klaargemaakt, want diezelfde dag moesten de bestellingen worden afgeleverd.” Vooral op vrijdag (marktdag) was het dan hard werken, beneden voor het klaarmaken en inpakken en boven voor het uitrekenen en typen van de facturen.

Dan werd de witte Ford door medewerker Aldert Pool geladen. Het was een oud vehikel op hoge wielen en iedere vrijdag als de auto werd volgeladen met dozen en pakken, hield een ieder zijn hart vast of de auto, die met een slinger werd aangedraaid, zou starten. Het alternatief – een zware handkar met houten wielen voorzien van ijzeren banden – was betrouwbaarder want hij werd gedreven door menskracht. Het was wel een hele toer, herinnerde Faber zich. “Vrijdags werd ik altijd ingezet om met een zwaar beladen kar pakken en dozen te bezorgen bij de veerschippers, die met hun boten lagen op de Voorstreek Nieuwestad, Weaze en Schavernek. Daar ga je dan alleen, met zestien of zeventien jaar met een zware handkar.” Je kon het vehikel met geen mogelijkheid een “piep” (hoge brug) opkrijgen, maar er werd op gerekend dat er wel iemand mee zou helpen duwen. Je moest daarbij nog vlug zijn ook. “Soms was een boot al onderweg en kon ik de vracht nog vanaf een brug waar hij onderdoor moest, laten zakken.” Als je toch nog eens ergens te laat kwam en je keerde met enkele pakken terug, dan was het niet best.

Links: Bernard en Aldert Pool, en rechts: ”het schilderachtige Fordje”, gereden door Aldert Pool.

De jongeheren Bilstra en Faber moesten al vroeg ervaren dat het begrip kantoorbediende binnen de Firma Winsemius een grote reikwijdte had. “Als kantoorbediende was je manusje van alles en ik kan me niet herinneren ooit iets geweigerd te hebben. Dat was er niet bij.” Kwam er een auto met 500 edammers, dan moest die snel gelost worden en de edammers op de stellingen gezet worden. Bernard schreeuwde dan naar boven: “Mannen, even helpen!” Enkele keren per maand reed er een vrachtauto voor het pakhuis beladen met edammers die snel moesten worden gelost en op stellingen geplaatst. “Wij van ‘t kantoor trokken andere stofjassen aan en hielpen mee een ketting te vormen van de laadbak tot aan de kaasplanken, te beginnen bij de chauffeur, vervolgens Hannes, ik en tenslotte Bernard die de kaasjes op de stellingen plaatste. De edammers werden steeds per twee stuks tegelijk naar de volgende man gegooid. De handigheid was ze ook met twee tegelijk te vangen. Lukte dat niet, dan kreeg je de volgende twee soms naar je kop.” In geval van nood werd de zoon van bakker Lamsma (de buren) gevraagd een handje te helpen.

Links: Bernard Winsemius met z’n handel: volle ronde kazen; rechts: Albert flanerend door de binnenstad.

Ook het geschikt maken van kaas voor de aflevering was een heel werk. De edammers moesten dan eerst geschrapt worden. Na een paar maanden op de stellingen zagen ze er namelijk onaantrekkelijk uit en ze werden bovendien aangevreten door ratten en muizen, die in dit deel van de stad – met de vele slagers in de aangrenzende Breedstraat – in een paradijselijke staat leefden. Als surveillanten had Bernard daarom twee kwaadaardige katers aangetrokken – een zwarte met een witte bef en een gestreepte rode. Door hun overvloed en bijvoeding met vis werden ze echter lui van aard en verrichten hun heilzame arbeid maar ten dele.

De kaas moest dus nabehandeld worden. Zoals bij de pottenbakkers was er een elektrisch aangedreven draaischijf, waarop een kaasje kon worden vastgezet. Door de druk op een pedaal ging dan de schijf met het kaasje draaien. Door er stevig met een scherp schrapmes tegenaan te drukken, werd er een vuil laagje verwijderd en kwam het kaasje als herboren van de draaischijf. Ze kregen daarna nog een schoonheidsbehandeling door ze te dopen in een bad met kokendhete paraffine en vervolgens te voorzien van een kleurig etiket Fresena. Pas dan waren ze verzendklaar. Vooral bij de goudse kazen, die zes à zeven kilo wogen, was dat zwaar werk. Als ze niet precies in het midden lagen, schoten ze soms los en raasden als een vliegende schotel door het magazijn.

Het bedrijf verkocht ook gesmolten vet in bekers en tabletten en margarine. Naast de bekende merken Blue Band en Planta bracht de firma ook een eigen merk Noorderkwartier; uit een advertentie blijkt dat eind 1930 zelfs de naam van het bedrijf te zijn geworden. Het had ook een beperkt vleesassortiment met als favoriet product kettingworstjes. De worstfabrikant verzond die in een grote tenen mand waarin honderden worstjes pasten. Ze waren moddervet omdat de fabriek er veel spek in verwerkte dat als grondstof goedkoper was dan mager vlees. Je kon ze alleen maar eten met een zakdoek onder de kin, vertelde Faber.

Advertentie in het Nieuwsblad van het Noorden, 8 december 1930.

In april 1928 kreeg het bedrijf ook een vergunning voor een eigen spekrokerij. Eens in de maand kwam een vrachtauto van een exportslachterij met een lading verse buiken spek. “Lange stukken van de overjas van het varken,” zoals Klaas Faber het uitdrukte, “de knopen zaten er nog aan, wratachtige bobbels waaraan de zeug de biggen had gezoogd.” De buiken werden eerst onder de pekel gezet in grote betonnen bakken. Daarna verhuisden ze naar de rokerij waar het eikenzaagsel al smeulde in een grote ijzeren lade. “Daar had Bernard ons weer bij nodig. Wij trokken een vet jasje aan en moesten de dikke zijden spek hangen in de rokerij die op de achterplaats was gebouwd.” Bernard – en later ook Hannes of Klaas – stond op een trapje voor de geopende ijzeren rokerijdeur en hing de buiken aan de spekhaken. De rook kringelde dan omhoog. “Degene die deze laatste post innam, stonk dagenlang naar de rook en soms duurde het nog een uurtje na kantoortijd, waarvoor natuurlijk niet extra werd betaald.”

Een tweetal krantenrecensies illustreert dat de Firma Winsemius ook op het publicatiefront actief bleef. In maart 1930 worden de firmanten gecomplimenteerd met een uitgave van de kerktorens ter herinnering aan het 25-jarig bestaan van het bedrijf. Anderhalf jaar later werd de uitgave van “It alde Fryske terp” mogelijk gemaakt. We hebben nog niet de hand kunnen leggen op het boekje – een volksrijm met prentjes verzameld door A.H. de Vries en uitgegeven door Osinga in Bolsward – en weten ook niet wat de achtergronden van de bemoeienis zijn.  

Recensie in het Leeuwarder Nieuwsblad, 13 december 1930.

Recensie in de Leeuwarder Courant, 28 maart 1931.

Na verloop van tijd werd een nieuwe jongste bediende aangetrokken, Douwe Buursema uit een dorpje achter Stiens. Toen Hannes Bilstra vertrok, werd hij opgevolgd door een echte boekhouder. De heer Siksma was een man van een jaar of veertig met een scherp gezicht, smalle forse neus en een flinke zwarte haardos. Hij droeg altijd een donkerblauw driedelig pak en was een strenge geloofsgenoot van de twee broers. De economische crisis, die Wall Street in zijn greep kreeg, begon echter ook de Nederlandse middenstand te raken. De periodieke betaling van de afdracht van de inkomsten aan de Firma Smilde nam nachtmerrieachtige proporties aan en al bij de zilveren bruiloft tekenden zich donkere wolken af tegen de horizon van Nieuweburen 120.

Pake Piet in bed: zijn nachtmerrie was stellig niet een stel zwarte katten maar het niet kunnen betalen van zijn rekeningen, bijvoorbeeld als grossier van Smilde’s Vetsmelterijen. Lantaarnplaatje t.g.v. zilveren bruiloft, 1931.

Het gezin

“Ik ben heel netjes opgevoed,” zei Dieuwke vele jaren later in een interview. “De dingen die niet hoorden, deed je niet. Wij mochten bijvoorbeeld geen oorhangertjes dragen. Maar op de hoek van de straat deden wij gauw oorklipjes in. En, vroeg of laat, vergeet je die klipjes uit te doen. Toen hadden wij dus echt de poppen aan het dansen. Dat was ‘wereldgelijkvormigheid’.”

Dat had zijn uitwassen. We kunnen niet instaan voor de waarheid van het gefluisterde familieverhaal, maar het wordt verteld dat Corrie en Dieuwke van Beppe Aukje geen beha mochten dragen. Dat was veel te opzichtig en dus niets voor nette meisjes. De jongedames breiden en haakten voor zichzelf beha’s van strakke katoen. Op weg naar school werd in een portiek of in het toilet op school de beha omgebonden; op weg naar huis het omgekeerde. Tot Dieuwke, ze was toen al bijna zeventien, hem eens vergat af te doen. Beppe Aukje was geheel ontdaan, Pake Piet nog meer maar dan vanwege het stiekeme ervan. Alle drie broers kwamen voor haar op (nota bene over een onderwerp wat beslist geen onderwerp van gesprek was in die tijd!) en hun geliefde ouders gingen overstag.

Op het platje van Nieuweburen 120. De vrouw links is onbekend, het meisje rechts met een goede kans een Hongaars pleegkind. Ca. 1923.

Links: Jan; ca. 1924. Rechts: verjaarsfoto van Dieuwke op Ameland. Bij schilder Postma in de schuur was als achtergrond een laken gespannen; 30 juli 1924.                               

In vrijwel alle jeugdherinneringen van de leden van het gezin van Piet en Aukje komt het woord “streng” snel terug. “Zijn woord was wet, dat zag je als kleinkind meteen en de taal van die wet was Fries,” zo herinnerde kleindochter Aukje Hengelo het zich bijna een halve eeuw later. De Bijbellezing aan tafel, de tafelgebeden en de kerkdiensten, waar je bij logeerpartijen naar toe genomen werd: alles was Fries in haar herinnering. “Schaatsen moest ik leren op Friese doorlopers, die ik van Pake cadeau kreeg.” Werkelijkheid en diep doorvoeld geheugen vertonen echter dikwijls een spanning. De dochters des huizes wisten met zekerheid te vertellen dat de kerkdiensten – op een enkele door-de-weekse dag na – bijna altijd in het Hollands gehouden werden. Ook de buitenwacht – de voormalige buurjongens Gem Kempenaar en Cor Boonstra bijvoorbeeld – spraken over Pake Piet met een ondertoon van respect. Cor Boonstra, de latere bovenbaas van Philips, woonde aan de overzijde van de Nieuweburen, waar zijn ouders een klein grutterszaakje dreven.  “De oude heer Winsemius … een kranige heer,” herinnerde hij zich vele jaren later. Wellicht doelde het toverlantaarnplaatje dat zijn dankbare kinderen ontwierpen ter gelegenheid van de zilveren bruiloft juist op deze bijzondere karaktereigenschap. Pake Piet trok zeer rechte lijnen.

  • Us Heit: het standbeeld met Pake’s gezicht en de tekst “Pier, Graaf van Winsum”. Toverlantaarnplaatje t.g.v. de zilveren bruiloft.
  • Pake Piet stelde ook hoge eisen. Opleiding was bijvoorbeeld de basis voor verheffing en elk kind kreeg één kans. Moest je een jaar overdoen, dan was die kans verkeken, zoals Corrie en Dieuwke tot hun verdriet hebben ervaren. Jel mocht daarentegen na haar middelbare school in Groningen medicijnen studeren. De dochters die alledrie zeer gesteld waren op hun vader, vonden dit ook vele jaren later nog ‘fout’. Toch past een kanttekening die karakteristiek is voor het rechtsgevoel van Pake Piet.“Vanaf het moment dat ik ging studeren, heeft hij iedere cent opgeschreven”, vertelde Jel, “de treinkosten, de kleren, het collegegeld, de boeken, helemaal alles. Dat was uiteindelijk na zeven jaar studie 4000 gulden. En toen heeft hij die 4000 gulden aan Corrie en Dieuwke uitgekeerd door de betaling van de bruiloftskosten en een uitzet.”

Heit Piet en Mem Aukje hadden hun principes en weken daar niet snel vanaf.  “Ik heb, ondanks hun strengheid, veel van mijn ouders gehouden,” vervolgde dochter Dieuwke. Streng en consequent, op die wijze werd de jeugd groot gebracht. Heit trok de lijnen zover door dat zelfs bij zijn genealogisch sneupwerk geen ruimte was voor een afwijken van het rechte pad. “Hij ontdekte een keer een dominee die geschorst was wegens dronkenschap, nou, die kwam niet in de stamboom. ‘Pa, dat kun je niet maken,’ zeiden wij dan. Het was ook geen wonder dat die straatarme dominees af en toe een slokje namen. Maar nee, een dronken dominee kwam er niet in.”[1]


[1] Het gaat hier vrij zeker om Gerardus, de oudere broer van Dominicus en de naamaannemer van het geslacht Winsemius. Gerardus blinkt in de genealogische geschriftenbeschrijvingen van Pake Piet uit door afwezigheid, terwijl er relatief “makkelijk” materiaal beschikbaar is, onder meer over zijn afzetting als dominee in Hommerts vanwege voortdurende drankproblemen.

Gezinsfoto, ca. 1923.

Het gezin woonde aanvankelijk boven de zaak aan de Nieuweburen. De flarden, die ons uit het verleden komen overwaaien, moeten nog aaneengeregen worden. Heel dierbaar is wel het – niet gepubliceerde – gedicht dat Pake Piet onder zijn schrijverspseudoniem Pier fen Winsem in 1927 schreef “By in lyts grêfke”, ongetwijfeld opgedragen aan zijn zoontje Abraham die kort na zijn geboorte in 1912 stierf. Pake Piet was sowieso gevoeliger, sentimenteler ook dan Beppe Aukje. “We waren als kleinkinderen altijd best een beetje bang voor Beppe”, vatte een kleindochter het later samen namens de anderen. Als je ziek was, kwam Beppe nooit boven, vertelde Dieuwke later, maar zij herinnerde zich met warmte hoe Pake dat wel deed en hoe hij je dan als het een beetje kon, in een deken wikkelde en naar beneden droeg om bij het gezin te horen. Het behoorde tot haar mooiste jeugdherinneringen! Jel kreeg jong getrouwd een abortus. “Na drie maanden was het kindje al dood maar daar deden ze toen niks aan”, gruwde ze. Ze heeft er tot vijf maanden mee rondgelopen. Pake leefde zich in, maar Beppe nauwelijks.

Gedicht van Pier fen Winsem voor zijn jong overleden zoontje; 1927.

Heel veel weten we echter niet. Zo is vooralsnog onbekend of er onderhuurders waren, maar hoe anders het verhaal te verklaren dat er, tot vreugde van de heer en vrouw des huizes, ‘s avonds geroepen werd: “Janneke, mutte jou nog piemele?” Mogelijk moest het toiletbezoek geregeld worden omdat er in huis maar één passende gelegenheid was. Ook uit andere, onverdachte maar daarom niet noodzakelijkerwijs betrouwbare bronnen waaien de berichten over. Mevrouw Atzema-Schaaf groeide op in de Breedstraat, waar haar ouders een viswinkel hadden , net om de hoek van de kaashandel van Pake Piet. Zij herinnerde zich zo’n 80 jaar later het verhaal van haar moeder, die vertelde dat er vermoedelijk tussen 1925 en 1930 in het woonhuis boven de kaashandel een baby werd geboren. Een zoontje uit het gezin kwam in de viswinkel en “mijn Moeder zegt zo van wat leuk, een broertje of zusje, waarop dat jongetje antwoordt: ‘Nou wordt het stukje koek bij de koffie weer kleiner.’” Dat jongetje kwam daarna een hele tijd elke morgen een stukje koek halen. Het was namelijk gebruikelijk dat je ’s morgens bij de koffie een streep koek kocht en die werd verdeeld onder de aanwezige personen. Zoveel is na zoveel jaren duidelijk dat het hier geen Winsemius betrof, maar dat we eerder in de richting van Janneke en haar gezinsgenoten moeten kijken. Maar het verhaal is ongetwijfeld tekenend voor de tijd.

Familieportret van rond 1927 met van links naar rechts: Heit Piet, Jeltje, Albert, Bernard, Dieuwke, Mem Aukje, Jan en Corrie.

Ook Beppe Aukje trok rechte lijnen. Zij had een lijfspreuk die weinig ruimte liet voor improvisatie: “Sa’t knipt is, moat it ek naaid wurde.” (Zoals het geknipt is, moet het ook genaaid worden, oftewel: zoals je een plan maakt, moet je het uitvoeren). Het was daarbij wel grappig dat zij zelf niet kon naaien. Eenmaal per week kwam Pytsje Tiemersma een dag naaien. Van oorsprong was ze broekenmaakster en leerde van Corrie, met haar opleiding aan de huishoudschool, om ook andere dingen te naaien. De moderne trapmachine stond klaar als zij arriveerde, een oud tafelkleed op de vloer om de rommel op te vangen. Na de middagmaaltijd kreeg zij een glas advocaat. Zij kon in één dag een jurk maken, op het afwerken van de naden na. Dat moesten dochters Corrie en Dieuwke doen.

Pytsje’s vriendin Kee Keegstra was vele jaren inwonende hulp, deed de boodschappen, kookte enz. De dames gingen ook wel eens mee met een dagje uit en werden door Pake Piet altijd bijgestaan in hun financiële perikelen. Toen ze later goed verdienden – Kee was hoofd schoonmaak van het Burmaniahuis, Pytsje naaihoofd van het armenhuis – adviseerde hij dat zij hun spaargeld beter konden beleggen dan op een spaarbankboekje zetten. Ze kochten dus aandelen “Westlandsche Hypotheekbank”; jaren later zeiden ze: “Mijnheer zorgde dat wij kapitaal kregen.”

Pytsje en Kee, en nogmaals, in een bevallige pose tijdens een van de familie-uitstapjes.

Klassiek rijm door Kee Keegstra geschreven in het poëziealbum van de dan 11-jarige Corrie Winsemius, 12 februari 1925.

Overigens is het opvallend hoe lang bepaalde uitdrukkingen blijven hangen binnen een familie. Beppe Aukje’s slagzin “Sa’t knipt is, moat it ek naaid wurde” stond op het Makkumer schaaltje dat haar kleinzoon Piet Jans rond 1985 gaf aan een andere kleinzoon Pieter Alberts bij de opening van een afvalverwerking. Kleindochter Aukje Dieuwkes herinnerde zich hoe bij haar thuis in Groningen de vaste uitdrukking gold wanneer je te lang in de zon geweest was en / of als je met je schoen in een hondenhoop gestaan had en / of voor het dikke vel op de chocoladevla: “Sa brún as it nekvel fan omke Gauke!” Ter uitleg: Omke Gauke was een buitenmens en deed niet aan zonneolie. Als haar kroost te erg aan het donderjagen was, riep Mem Dieuwke hun tot de orde: “Hâld op, aarst wut it maggemiten!” (bargebiten, ofwel: stop, straks wordt het ruzie.) Waarschijnlijk van nog een generatie eerder waaide de wens over die na het avondeten, Bijbellezen en dankgebed werd uitgesproken: “Welbekomsje”: dat het je moge bekomen. Zei ooit een kleinzoon: “Waarom zegt pake altijd ‘Beppekontsje’ na het eten?”

Ook Pake Piet kende zijn klassiekers. Uren oefenden zijn niet-Friese kleinkinderen om te kunnen zeggen: “Bûter, brea en griene tsiis, hwa dat net sizze kin is gjin oprjuchte Fries.” Het werd nooit wat, maar Pieter Alberts herinnert zich met genoegen hoe hij die andere slagzin van zijn pake citeerde toen hij rond 1990 de aarzelende Friese zuivelboeren moest overtuigen van de noodzaak van een fusie: “As it net kin sa’t moat, dan moat it mar sa’t kin.” Het werkte.

Familieportret zonder Jan maar met extra jongedame links: is dat een Hongaars meisje?; ca. 1929.

Het gezin was in 1926 verhuisd naar een twee-onder-één-kap op de Bleeklaan 125 en kerkte in het vervolg daarvan ook in de nieuwgebouwde Koepelkerk. Helemaal ideaal was het niet op de Bleeklaan. Zo vormde het ophalen der tonnen een bron van forse ergernis.

Links: Bleeklaan 125; rechts: de Koepelkerk op de hoek van de Vredeman de Vriesstraat en de Alma Tademastraat.

Huiskamer Bleeklaan; 1928.

Problemen met het ophalen der tonnen; 15 september 1928.

Als hoofd van een groot huisgezin ging het Beppe Aukje wel eens (vaak) mis met de kookkunst. Wanneer het eten aangebrand was, was het echter beter daarop geen negatief commentaar te leveren. Roemrucht is de reactie van de heer des huizes die zijn kroost voorging door constructief voorbeeld. “In bytsje sangerig”. (Een beetje zangerig, zoiets als aangeschroeid), placht hij waarderend te zeggen. Toen zijn zoons en dochters zelf gezinnen hadden, waren het voor de pake- en beppe-sizzers gevleugelde woorden. Toch herinnert een kort vers ter gelegenheid van de zilveren bruiloft aan momenten die Beppe Aukje wellicht niet ten volle heeft gewaardeerd.

Vers ter gelegenheid van de zilveren bruiloft.

Gezinsportret, ca. 1929.

Het gezin had het verre van breed en elke cent werd twee keer omgedraaid. Moeder Aukje ging haar kroost voor en verdiende een prijs van f 1,- met haar slagzin in de prijsvraag van wasmiddel Radion dat rond 1931 zijn entree maakte binnen de Leeuwarder huishoudens. Aan de knipsels in het huiselijk plakboek te oordelen schreef A. Winsemius, Blikleane 125, Ljouwert twee maal in met “RADION seit men, docht it allinne, Hwer moat men mei al dy waskfrouljue hinne?” en daaronder in de krant “’VADER CATS’ dy âlde gût, Bliest mei in mûl-fol reek, ek it fortelsje it.” Jel plaatste later een vrolijke kanttekening: Pake, zei ze, heeft de slagzin bedacht maar wilde zijn naam niet op deze wijze in de krant hebben. Ook de kinderen werden in die tijd zeer creatief in het vinden van nieuwe wegen om geld te verdienen. Corrie herinnert zich dat Albert en zij goede beoefenaars van het knikkerspel waren. Door voor het echie te spelen en de gewonnen knikkers in de verkoop aan te bieden werd de afwezigheid van zakgeld enigszins gecompenseerd. Ook Jeltje deed een – klein – duitje in het zakje: in mei 1930 won zij een troostprijs bij de kleurwedstrijd van het Leeuwarder Nieuwsblad. Ze had nu zelf ook een poëziealbum en Pake Piet schreef er een lief vers in.

Beppe Aukje verdiende een gulden met Pake’s slagzin voor Radion.

Vers van Pake Piet in het poëziealbum van Jeltje; 29 juni 1930.

Albert bleek ook op andere momenten al de aanstaande econoom. Bij de voorbereidingen voor de zondagse kerkgang legde moeder Aukje altoos op de marmeren toonbank, een overblijfsel van de vroegere zuivelzaak aan de Nieuwe Buren, voor ieder van haar spruiten een schone zakdoek met daarop een pepermuntje en een halve stuiver voor het collectezakje. Albert bedacht een passende manier om de lange zitting in de kerkenbanken dragelijker te maken. Door met een gewichtje van de weegschaal zijn pepermuntje in gruzelementen te slaan, verkreeg hij een veel groter assortiment om de tijd te overbruggen.

Muziek had een voorname plaats binnen het huisgezin. Speciaal ‘s zondagsavonds speelde het huisorkestje: Vader Piet op de dwarsfluit. Bernard orgel, Jan viool, Albert cello. Dieuwke beschouwde dat “beneden de hemel”: ze moest vroeg naar bed en hoorde daar niet bij. Albert kreeg celloles van de heer Kueten, die hem later met zijn vrouw Jacoba Kueten-Zwager nog eens opgezocht heeft in Voorburg. Hij moest bij voorkeur de Cygne van Saint Saëns spelen. Jan had vioolles aan de muziekschool van Nabermann. De meisjes moesten het helaas doen met orgelles van Neef Bernard; het haalde niets uit.

In later jaren kwam het toch nog enigszins in het spoor, herinnerde Dieuwke’s dochter Aukje zich. Haar moeder speelde later echt aardig piano. “Zij en wij (familie Bakker) zongen erbij en alle kroost ging op muziekles.” Ook bij Corrie speelde speciaal zoon Piet goed kerkorgel. Piet en Aukje zijn in augustus 1947 tegelijk gedoopt; ze scheelden maar twee weken. In 1965 bleek de hechte band nog steeds te bestaan toen Aukje hem vroeg: “Wil je alsjeblieft spelen als ik ga trouwen?” Waarop Piet antwoordde: “Ja, dan speel ik ‘Kom verwonder u hier mensen!’”

Albert met cello.

“Die Tiroler und sein Kind”: Corrie en ….; 1930.

Corrie en Dieuwke, Ameland. Dieuwke was en bleef gek op alpino’s, altijd gebleven. Van wie zou ze dat geërfd hebben?!

Bernard was een meer dan verdienstelijk organist en werd dan ook wel gevraagd om in kerkdiensten de zang met het orgel te begeleiden. Hoewel vele geloofsgenoten niets liever wilden horen dan de gezangen uit de bundel van Johannes de Heer, hield hij van een breder repertoire. Zo was hij een groot bewonderaar van Johan Jong die vanuit de nieuwe V.A.R.A.-studio op een prachtig concertorgel de eerste muzikale uitzendingen verzorgde. Iedere radiobezitter kende hem en stemde ad op die concerten. Bernard had maar één bezwaar: “Jammer dat die vent bij die rooie omroep werkt.” Hij had volgens Klaas Faber overigens nog een ander orgel ontdekt: dat van Jean Pierre Houbein die in de Oude Lombardsteeg (Bargesteeg) een café-dancing Centraal had geopend, bekend als “de Spiegelzaal”. Als Houbein een kleine pauze nam, schoof Bernard aan het orgel om te laten horen dat hij ook op dit terrein wel wat te bieden had. Het is – van afstand bekeken – een sterk verhaal, maar we geven het voordeel van de twijfel.

Ook Jan en Albert traden netjes in het pak gegoten aan het eind van hun schooljaren op als lid van het roemruchte gezelschap “Het Strijkje”. Achter de piano zat Albert’s klasgenoot Hielco Fijlstra, die aan de foto te oordelen ook de dirigeerstok hanteerde. In later jaren, na de Tweede Wereldoorlog, bereikte hij grote hoogte aan het Friese artiestenfirmament als dirigent van het succesvolle Salonorkest Sinnema en hij trad ook op als begeleider van de Friese cabaretier/revueschrijver Tetman de Vries.

“Het Strijkje”: geheel links Jan, derde van links Albert. Pake Piet annoteerde: tussen hun in Engelsma, rechts van Albert pianist/dirigent Hielco Fijlstra en rechts van hem juffr. Mulder. M. Elzinga en leraar De Bruin; ca. 1926. Op de foto rechts Hielco Fijlstra.

Albert links(??) met ….; wat hebben ze in hun handen? Foto uit het album van Albert hoort bij onderschrift “Het Strijkje”.

Neef Bernard vormde een vast bestanddeel van de “extended family” van huize Winsemius, om het in modern jargon uit te drukken. Neef Bernard, kortweg “Neef” genoemd om verwarring met de eigen Bernard te voorkomen, was de zoon van Pake’s oudere broer Albert die eerder het winkeltje in Oosterbierum had overgenomen en in de jaren twintig in dienst trad aan de Nieuwe Buren. Geboren in 1906 had Neef geen broers of zussen en hij was daarom praktisch altijd aan huis bij zijn Oom Piet (Pake Piet) en Tante Aukje. Bernard beheerste vele instrumenten waaronder – uitzonderlijk – de luit. Hij bracht ook een nieuwe dimensie binnen het gezin: vrouwen van buiten, toen hij zijn lieftallige vriendin Tine van der Graaf voorstelde.

Neef Bernard met Omke Albert en Muoike Maaike; c.a 1925.

Bernard met Tine

Klassiek in familieverband is het verhaal van de blonde kousen van Tine. Haar vader was slager in Berlikum, geen gemakkelijk man en streng in de opvoedkundige leer. Bernard – lange tijd Menaris genoemd – wilde graag een galaportret met zijn vriendin en Pake Piet bood aan dat te schieten in de openslaande deuren naar de tuin op de Bleeklaan. Ze togen met de fiets naar Leeuwarden en waren blij met de prent die zij vol trots toonde aan haar ouders. Nog in 2010 kon Jel haar lachen niet inhouden: “Toen haar vader de foto zag, zei hij: ‘Wat hast dou oan dy poaten?’ Wat bleek? Ze moest altijd zwarte kousen dragen maar had onderweg, in een bushokje of weet ik wat, haar kousen verwisseld voor blonde kousen.”

Tine bracht een iets meer wereldlijk cachet in de familie: “een beetje wufter, beetje modieuzer, beetje vrijer ook”, zoals Aukje Dieuwkes het later noemde. Neef Bernard had dat niet zo in zich, was meer van de oude stempel. Vlak na hun trouwen beperkte of belemmerde Neef Bernard Tine kennelijk ergens in. Zij was aan het breien en stak hem met een breinaald, echt hard, en vluchtte vervolgens hevig geschrokken met breiwerk en al naar Beppe Aukje: “O Muoike, nô ha’k him stutsen!”

Tine met haar blonde kousen, in het gezelschap van Neef Bernard in de openslaande deuren aan de Bleeklaan. Het verschil met de foto rechts uit dezelfde periode is symptomatisch voor de voortgaande liederlijkheid; ca. 1929.

Hoe dan ook, vele foto’s maken duidelijk dat Tine haar eigen plaats verwierf binnen het gezin zoals omgedraaid de kleinkinderen van Pake Piet en Beppe Aukje steeds het welkom hebben ervaren in het latere gezin van Neef Bernard en Tine, niet ver van de Groninger Straatweg. Ongetwijfeld is hun huwelijk in 1929 uitbundig meegevierd door de hele familie. Vanzelfsprekend ontbrak Neef Bernard een paar jaar later ook niet op toverlantaarnplaatjes bij de zilveren bruiloft, al was het maar omdat hij de producent van die lichtbeelden was .

Links: trouwfoto van Neef Bernard en zijn Tine; Leeuwarden, 1929. Rechts: It musikale bern: Neef Bernard met zijn luit op een toverlantaarnplaatje t.g.v. de zilveren bruiloft.

Huize Winsemius kende nog andere “buitenleden”. Eerder noemden we al Kee en Pytsje, en ook Jelle Bultsma was een graag geziene gast. Jelle was een vriend van Jan en fungeerde tot oktober 1935 als sous-chef bij Unilever. Thuis was het na het vroegtijdig overlijden van zijn vader armoe in het grote gezin. Zijn status als buitenlid werd bevestigd op talloze familiefoto’s en tijdens de zilveren bruiloft; ook hij figureert op een lantaarnplaatje waarbij het ons ontgaat of zijn afbeelding in de Mercuriusfontein onder de kop “Zedelijke verbetering van Leeuwarden”doelt op zijn eigen (mis)stappen of wellicht op zijn aandeel in de bestrijding van blanke kousen in bredere zin. Jelle is daarnaast onderwerp van een versje dat herinnert aan de pet die hij van Sinterklaas had gekregen: “Pet, sputterde Jelle toen, Pet, petterdepet / Moeke, geef mij een ander ding, wat heb ik nou aan een pet.”

  • Links: Jan en Jelle Bultsma. Rechts: Zedelijke verbetering van Leeuwarden: verhaal onbekend. Het betreft de Mercuriusfontein, met daarvoor v.l.n.r. Jelle, ?, ?, ? en Beppe en Pake.

De recreatie had een beperkte rol in het Leeuwarden van voor de oorlog.   Buurjongen Gem Kempenaar verhaalde van de zaterdagse muziekuitvoering door een saxofonist en een accordeonist, die zich bij de Kelders opstelden tot groot vermaak van de jeugd die boven stond opgesteld:  “Oh, dat was zo mooi!” Iets oudere jongeren moesten echter hun creativiteit ontplooien om wegen te vinden tot intermenselijk contact. Het lidmaatschap van de jongelingenvereniging bood een van de beperkte mogelijkheden tot nadere kennismaking met leden van het andere geslacht. De programma’s waren op zich wellicht niet zo uitzonderlijk maar vooral de toneelstukken, met rollen voor zowel mannelijke als vrouwelijk spelers, vereisten een innige samenwerking tussen de meisjes- en de jongensverenigingen. Veel andere gelegenheden voor het leggen en verdiepen van contacten waren er niet dus het enthousiasme was groot. De jongere garde beklemtoonde, verhaalde Albert later, daarom met inzet het belang van een dergelijke culturele ontwikkeling.  

Over de Kelders in Leeuwarden.  Een aantal straten verderop aan de linkerkant was de zijstraat Nieuweburen.

Het amusementsaanbod was overigens naar huidige maatstaven gemeten uiterst beperkt. De oudere kinderen moesten het veelal met elkaar redden. De beelden van die tijd wijzen op winkelen met Mem voor de jonge dames en knapen- c.q. jongerenverenigingen voor de mannen. Hoe het nakomertje Jel in dat opzicht verging, valt moeilijk te duiden. In de albums treffen we haar eerste staatsiefoto, met schoolvriendinnetje Binie. Heel lief is ook het versje dat ze in 1926, zo’n zes jaar oud, in het poëziealbum van oudere zus Corrie schreef. De inspanning van het schoonschrijven druipt er ook nu nog van af.

“Knapenvereniging”, uit fotoalbum van Pake Piet en Beppe Aukje.

Jongerenvereniging(?) met op de bovenste rij 5e van links Albert en 3e van rechts Jan; ca. 1925.

Hendrik Nobel (geheel links) in het schooltoneelstuk; ca. 1925.

Jel en haar schoolvriendinnetje Binie Wijngaarden; 1929.

Vers door de zesjarige Jeltje Winsemius geschreven in het poëziealbum van haar oudere zus Corrie, 2 april 1926.

Vakanties werden nog niet zo uitbundig gevierd als in later jaren. De eerste keer trok het gezin tijdelijk in in het huis van moike Metz in Minnertsga, waar Piet kennis maakte met Dirk de Jong: Durk Douwe Mankes die zijn bijnaam dankte aan het feit dat hij matig liep. Durk trad daarna als vertegenwoordiger in dienst op het kantoor in Leeuwarden. Een lantaarnplaatje herinnert eraan dat hij – toen de meisjes klein waren – een kusje kocht voor een cent, wat Beppe furieus verbood.

Chance: op een lantaarnplaatje t.g.v. de zilveren bruiloft probeert Durk Mankes de drie jongedochters Winsemius het hoofd op hol te brengen.

Staatsieportret van Dirk de Jong en zijn trouwfoto oftewel Dirk Mankes en zijn bruid Tetje Bruinsma; Leeuwarden, 1926.

De tweede jeugd van Pake Piet en Beppe Aukje speelde zich stellig af op Ameland waar vele vakanties worden doorgebracht. Pake Piet heeft het ons met zijn systematische geaardheid makkelijk gemaakt door een overzicht op te stellen van alle vakantiebestemmingen tussen 1922 en 1954. Tot de oorlog is op een paar jaar na – 1927: Ermelo, 1928: Harderwijk, 1932: “net fuort west”(niet weg geweest), 1935: ???, 1936: Den Dolder, en 1937: Nunspeet – tienmaal Hollum dat roept. Zelfs 1929, door Pake Piet van een vraagteken voorzien, kunnen we aan de hand van fotoalbums terugbrengen naar Ameland, terwijl andere bronnen ook in 1935 Den Dolder aangeven. Buitenlandse reizen zaten er niet in, behalve die ene keer dat ze toch een Rijnreis zouden maken. Toen Jel verdorie de rode hond kreeg, ging het feest waarop Beppe Aukje zich zeer had verheugd, alsnog niet door. Ze was woedend maar Pake Piet stelde scherpe prioriteiten.

Zelfs vele jaren na dato is het goed raden waarom het gezin ‘vreemd’ ging en ’s zomers niet op Ameland verbleef. In 1927 zat Jan bijvoorbeeld in dienst op de Veluwe, met een goede kans gold dat ook het volgende jaar. In Ermelo stonden ook Beppe Aukje’s broer Frans en haar tante Jeltje en oom Dirk van Riesen op het bezoekprogramma; zij werkten daar in de psychiatrische gezondheidszorg. Bij 1932 staat “nei fuort west”(niet weg geweest); is dat het crisisjaar geweest of maakten Albert en Corrie hun “bedevaart” naar Verdun? In 1936 was Corrie in opleiding in Utrecht (op geringe afstand van Den Dolder) en in 1937 werkte Dieuwke op de Veluwe, dicht bij Nunspeet. Jel bevestigt: de vakanties werden om de volwassen kinderen heen gepland.

De tweede jeugd: Pake en Beppe. Lantaarnplaatje bij de zilveren bruiloft.

Overzicht van vakantiebestemmingen 1922-1954.

Soldaat Jan temidden van zijn dierbaren tijdens hun vakantie in Ermelo; 1927.

De bonte verzameling vrolijke foto’s die ons herinneren aan de Amelandse vakantievieringen, maken een chronologisch verslag onmogelijk. We moeten het dus bij indrukken laten, waarbij we werden voorgegaan door Jel: “De eerste jaren was daar op Hollum totaal geen toerisme. Pake huurde het huis van de dorpsschilder Postma. Op de boerenwagen van de overburen gingen we ’s morgens naar het strand en daar bleven we de hele dag.”

Vakantie in het huis van Postma; Ameland, ca. 1924.

Klaar voor het strand; Ameland, ca. 1924. Midden op de foto ook Kee.

“Nachtegaal – Ameland.”; 1926.

Aanleg van de Deltawerken.

Links: de families Hondema en Winsemius; ca. 1929. Rechts: badpret voor dames, v.l.n.r. mevr. Pietersma, Beppe Aukje en mevr. Hondema.

Links: Piet Hondema, Pietersma, Jan Heeres; 1928. Rechts: groot gezelschap met 4e van links de forse gestalte van Piet Hondema.

De Hondema’s waren diep verankerd op Ameland, maar het waren ook huisvrienden “van de wal”. Uit het fotoalbum van de jonge jaren van Beppe Aukje en Pake Piet stamt een mooie prent van Anny Hondema, het dochtertje van Jan Hondema dat rond 1904 het levenslicht moet hebben gezien. Het was eigenlijk de bedoeling, vertelde Jel ruim een eeuw later met een lachje, om Anny te koppelen aan zoon Bernard want het paste zo mooi, maar dat is nooit wat geworden.

Anny Hondema, het dochtertje van Jan Hondema; ca. 1904.

Jan was de oudere broer van Tjitske Hondema, die in 1899 trouwde met Beppe Aukje’s broer Alle. Beppe Aukje had het stel nog geholpen in hun huishouding in Franeker. Dat plaatst ons wel wat voor een probleem want Jan huwde pas in 1917 in Nes, Ameland met Antje Visser. Indien de kleine Annie op het fotootje inderdaad zijn nazaat is, moet hij dus eerder getrouwd geweest zijn. Alternatief kan zij ook afstammen van zijn broer Pieter die al in 1908 dochtertje Anna kreeg. Pieter – deurwaarder van beroep rond Drachten – is prominent aanwezig op het toneel van de familie Winsemius. Met zijn kloeke gestalte verschijnt hij op badfoto’s op Ameland en tijdens de viering van de zilveren bruiloft van Aukje en Pieter in 1931 is hij ook ‘verwerkt’ op een toverlantaarnplaatje plus bijbehorend vers, dat eindigt met de fraaie volzinnen:

“De Houtigehagers, die heeft hij getemd.
Hij zet hen daar allen royaal in hun hemd
Heel Houtigehage stond daar op de tocht,
Hun kleeren, die werden bij opbod verkocht.”

Toverlantaarnplaatje getiteld “De duvel út Drachten”, oftewel Omke Piet Hondema.

Ook Jan onderhield warme banden met het gezin Winsemius tijdens de terugkerende vakanties op Ameland. In 1906 was hij zijn vader Sjouke Jans Hondema opgevolgd als molenaar. Pake Piet heeft de familie stellig gekend uit zijn jonge jaren, hun molen De Arend stond in Almenum, niet ver van Oosterbierum. Nadat zijn vader overleed door een bedrijfsongeval, moest Jan zijn manufacturenzaak in de Grote Kerkstraat in Harlingen verlaten om na een spoedcursus de molen te runnen. Na zijn huwelijk met Antje Visser werd hij molenaar op Hollum. In de duinen bezat hij minimaal drie woningen die hij waarschijnlijk deels verhuurde. In een fotoalbum annoteerde Pake Piet bovendien een mooie foto van vier jonge mensen met “De Hondema’s”, maar om wie gaat het? We blijven zoeken.

Links: de molen De Arend, vòòr de sloop in 1940. Rechts: “De Hondema’s” oftewel de kinderen van Piet en Ybeltje: Anna (1908), Sjouke (1910), Herman (1918) en Jan (ca. 1920).

Jan Heeres was getrouwd met Hinke Spijksma en bewoonde ’s zomers een huisje dicht bij de Kaap. Zij hadden een zelfde achtergrond als Pake Piet en Beppe Aukje : afkomstig uit kleine dorpen waren ze zeer ondernemend van aard. Jan was in Bolsward bekend als “Koopman Heeres”: van elke gulden maakte hij er twee. Met zijn zwager Sjerp Dijkstra was hij directeur van de koffie- en theebranderij Van der Plaats in Bolsward (thans: De Drie Mollen). Toen zoon Ynte, een speelmaat van de jongens Winsemius, rond 1969 de onderneming verkocht, gold hij als de rijkste man van Bolsward. Jan bezat naast een auto ook een “ploffiets”, een soort voorloper van de Solex.

Jan Heeres met zijn zus Klaske Dijkstra-Heeres op de ploffiets en op staatsieportret.

De vakanties op Ameland vulden zich met warme herinneringen aan goede gesprekken met goede vrienden. Maar vooral Jel heeft gelijk: het is in het tweede deel van de jaren twintig een en al strand, de dames pootje elegant poserend, gemengde spettergezelschappen in zee, kluitjes op het zand of in en om strandstoelen. Nooit stelden Pake Piet en Beppe Aukje zich voor zover we weten bloot aan de ontberingen van de kille Noordzee Beiden blonken evenwel uit als strandwacht, starend naar nabije badgasten of verre horizonten. Pake Piet ontwikkelt zelfs een herkenbare vorm van karakterrol. Het verhaal gaat dat Pake Piet de eerste jaren op Ameland op het strand stond met in de hand drie touwen waarmee hij zijn doldrieste zoons uit de branding kon trekken.

Strandfoto’s van 1928 en 1929.

Beppe Aukje en Pake Piet als vroegtijdige Baywatchers.

1929

De huisvesting ontwikkelt zich, rond 1929 komen er tenten voor de jongemannen en daarna de huisjes op de duintoppen, mooie herinneringen aan lange zomeravonden. De jongens beoefenden met inzet een tak van de vissport: het zogenoemde “botprikken” of “bottrappen”. Gewapend met een puntige stok begaven zij zich op het wad, zo nu en dan hard stampend met hun voeten. Dan wriggelde de in het zand verscholen bot zich los en kon je hem spietsen in het troebele water. Het is nauwelijks voorstelbaar, maar de “vissers” kwamen veelal thuis met een rijke platvisvangst. Soms zijn er evenementen, het wrak van het Noorse schip de “Tartar” voor de kust van Ballum en een watervliegtuig trekken veel bekijks, de jongens doen stoer op paarden. Er zijn ook de eerste glamourfoto’s van Jel en altijd is er het kopje thee bij Beppe Aukje.    

 1928

1928

Het wrak van de Tartar en een watervliegtuig op het strand; 1929.

Jel op Ameland; ca. 1930.                            Beppe Aukje met Dieuwke en Jel in een huisje.

Een terugkerend thema in de verhalenbundel van Pake Piet en Beppe Aukje is ook het uitstapje. In vele varianten zien we het gezin, vaak vermomd als bermtoerist naast het voertuig met nummer B-5517, verschijnen. In Gelderland op bezoek bij Jan Soldaat, in het Groningse Middelstum, in het kader van een autotocht voor ouden van dagen naar de bijna voltooide Afsluitdijk, de lijst is lang. Ook de zeilsport bleef trekken, vooral op het Grouwstermeer.

 1925

Fam W en Pytsje Tiemersma, Gelderland 1927.

Op bezoek in Middelstum bij  …. Jansma en …., een nicht van Beppe Aukje met hun boerderij; 1929. V.l.n.r.: Nicht Jansma, Bernard, Pake Piet, op de grond Jeltje, Neef Jansma, …, Dieuwke en Beppe Aukje.

Autotocht met ouden van dagen naar de Afsluitdijk; juni 1930.

Zeiltocht op het Grouwster Meer met Jan als rustgevend gezagvoerder; juli 1930.

Vanaf 1930 laat Jan, inmiddels in het bezit van zijn kandidaats rechten aan de V.U. in Amsterdam, de achterblijvers meeleven met de evenementen in zijn nieuwe leefomgeving. Corrie vergezelde hem naar diverse feesten waaronder vermoedelijk de grootse lustrumviering die werd afgerond met een feeërieke fakkeloptocht. Bij deze gelegenheid werd er op de VU (!!!) een toneelstuk (!!!) opgevoerd ‘David en Goliath’. Oom Jan was één van de medespelers, het ontgaat ons welke rol hij speelde hoewel zijn nazaten opteren voor David. Het werd een geweldig schandaal, niet alleen omdat toneel aan de VU iets spannends had, maar ook omdat er naar verluidt iets spaarzaam gekleeds in voor kwam. Jan werd (tijdelijk) geschorst en zijn carrière leek in de knop gebroken. Er was heel wat over te doen. Men zei dat David Goliath verslagen had, maar de VU had het nog geweldiger gemaakt, die had ze allebei verslagen. Weinigen binnen de familie hebben van dit verhaal iets meegekregen, mede wellicht omdat Jan liever dit gevoelige onderwerp wat minder besprak.

Fakkeloptocht Lustrum 1930.

Sport en spel hadden niet dezelfde plaats in de maatschappij, die zij nu hebben. Zo nu en dan waaien er echter flarden over waaruit blijkt dat de familie wel degelijk bewoog. Tijdens de sportdag van de Chr. H.B.S. op 9 juli 1924 won Albert de 4e  prijs op de 50 meter snelloop; slechts zijn medescholieren Pasma, Slump en Hooghoudt waren sneller, een feit waar hij nog vele jaren later met enig genoegen naar verwees. Corrie won – vermoedelijk als eerste Winsemius ooit – een hoofdprijs op Koninginnedag 1924 op het bekende onderdeel “ballen op blaadje”. Het waren overigens wilde festijnen met ruige spellen zoals linnen ophangen c.q. wasch ophangen, talhoutjes in een stoof, sprietloopen, tonkruipen en flesschen rapen om de naaiwedstrijd en het zigzagrennen niet te vergeten. Vijf jaar later werd zij echter ruimschoots overtroffen door haar oudste broer, die bij schietwedstrijden eveneens beslag legde op een eerste plaats. Het was weliswaar in de Klasse B, maar hij was ook pas vrij kort bij de Vrijwillige Landstorm.

Bericht in Leeuwarder Nieuwsblad, 20 november 1929.

De echte kampioen was echter Dieuwke, “Ze won altijd alles”, herinnerde jongste zus Jel zich met enige spijt. Ze liep zak, zwaaide met knotsen en haalde in 1929 bovendien haar zwemdiploma in de Groote Wielen met als vereisten: “gekleed springen van 3 meter hoogen springtoren, 100 M. gekleed zwemmen, 200 M. borstzwemmen vrije slag en 100 M. rugzwemmen”, een niet geringe prestatie omdat van de meer dan 100 abonnees slechts aan 17 dames en 28 heeren het diploma kon worden uitgereikt.

Dieuwke aan het zaklopen op Ameland.

Drie keer Dieuwke: linksboven vooraan het rijtje, rechtsboven: links vooraan, linksonder links op middenste rij, met knotsen. Het is niet duidelijk waar en waarom de foto’s zijn genomen. Was het op een school (maar alleen maar meisjes; zou het kunnen zijn na de HBS?) of was het een Christelijke turnvereniging?.

We doken ook unieke beelden op die gewagen van topsport. Zo is er de afbeelding van Beppe Aukje, die al roeiend Pake Piet in een kano lijkt te overvaren. Albert vertelde in latere jaren met een dikke knipoog over zijn carrière als voetballer bij D.O.S., formeel ongetwijfeld genoemd Door Oefening Sterk maar bij de Leeuwardse jeugd gemeenlijk bekend als Donder Op Schooiers. Met een buitengewoon primitieve bal – was het een dichtgeknoopte varkensblaas? – werd het edele spel beoefend. Een enkele maal werd gespeeld tegen de “rijke” jongens van Frisia, die over een “echte” bal beschikten.  Natuurlijk werd er ’s winters geschaatst, liefst opgelegd als paar of met meerderen zwierend aan een stok. Bernard, Dieuwke en Jan waren geen schaatsers. Tot enige wrevel van haar broer en zus ‘moest’ Jeltje aan de korte stok tussen Albert en Corrie mee naar Minnertsga. Van de zomermaanden bleef het verhaal hangen van de zeilplanken, een soort primitieve voorloper van de waterski waarbij de atleet staande op een houten plank werd voortgesleept door een boot.

Pake Piet en Beppe Aukje beoefenen de watersport; …..

Donder Op Schooiers?: foto uit album Albert, 1929.

Jel en Corrie; 1935.

Aan de stok; 1929. Bij dit prentje in het album van Albert staat bijgeschreven “J. Mellema”. Nb: de foto is op dezelfde plek genomen, maar de schaatser draagt een ander pak: witte trui.

Links: Albert op de zeilplank; in 1932 gemaakt door Corrie. Rechts: “60 K.M. achter Janus”; 1934.

De meest bijzondere manifestatie op sportief gebied staat echter op naam van Corrie en Albert. Ze waren beide goede schaatsers en schreven zich tijdens de beruchte winter van ’29 in voor de Elfstedentocht. Het vroor zo hard, dat niet alleen de Zuiderzee maar ook de Waddenzee bevroor. Auto’s reden naar de eilanden en terug. Een Elfstedentocht kon niet uitblijven: op 7 februari maakte de vereniging bekend dat de tocht op 12 februari verreden zou worden. Het kwik daalde die twaalfde februari tot 18 graden onder nul. Dit gecombineerd met een snijdende noordenwind zorgde ervoor dat de tocht een van de zwaarste ooit is geworden. Slechts een enkele Leeuwarder liet zich zien bij de start om achttien minuten over vijf aan de Willemskade.

Foto van de start in het Leeuwarder Nieuwsblad, 14 februari 1929.

De tocht liep tegen de klok in – eerst heen en weer naar Dokkum en vervolgens via Franeker en Harlingen naar het Zuidwesten – en de wedstrijd had een uiterst merkwaardig verloop waarover veel is nagepraat. Omdat hij in Harlingen al 20 minuten achter lag op de koploper, ging de latere winnaar Karst Leembrug koffie drinken bij een oom. Het was kennelijk sterke koffie, want in Hindeloopen bleek dat hij in een stuk van veertig kilometer een achterstand van twintig minuten had omgebogen in een voorsprong van achttien minuten. In een tijd van 11 uur en 9 minuten kwam hij over de finish. Van de 206 toerrijders haalden 103 de finish. Van de wedstrijdrijders wisten 11 binnen de beoogde twee uur na de winnaar binnen te komen.

Elfstedenroute 1929.       Kleumende toeschouwers wachten op de doorkomst.

“Het was geen weer voor dames, dat heeft de uitkomst van de tocht wel bewezen”, constateerde het Leeuwarder Nieuwsblad. Corrie was een van de zeer weinige vrouwelijke deelnemers. Albert voldeed met zijn 18 jaar nipt aan de leeftijdsgrens, maar dat gold niet voor zijn 15-jarige zus. Dit werd op praktische wijze opgelost zoals ook blijkt uit een krantenverslag. Al in Dokkum kreeg Corrie een schaats in haar been en moest ze zich laten verzorgen. Om 7.26 uur waren de twee koplopers weer terug in Leeuwarden, de eerste dame om 8.45 en – ondanks de behandeling – “het eerste paar, mej. en de heer Winsemius uit Leeuwarden om 8.55.”

Verslag van doorkomst in Leeuwarden, Algemeen Handelsblad 12 februari 1929.

Zowel het weer (koud met harde wind) als het ijs (zeer hard en ruw) waren slecht, maar “’t paartje Winsemius”was blijmoedig om kwart voor vier Stavoren. Daar stapten ze uit, volgens de krant vanwege botte schaatsen maar volgens Corrie’s dochter Aukje werden zij door Pake van het ijs gecommandeerd: “ze waren zo dom in Stavoren even naar Pake te bellen dat het zo goed ging.” Het is een schrale troost dat in het Eerste Friese Schaatsmuseum te Hindeloopen als herinnering aan hun Elfstedentocht in een vitrinekast de afgevroren teen van winnaar Leemburg op sterk water is gezet.

Verslag in het Leeuwarder Nieuwsblad, 14 februari 1929.

Corrie haalde in 1933 haar sportieve revanche door minstens twee maal de Vierdaagse te lopen. Trotse foto’s zijn het, door Albert in zijn album plagerig voorzien van de ondertitel “Sarie Marijs”.

Corrie met haar vriendin Sytske Straatsma (rechts), getooid met hun eerdere Vierdaagsekruisje tijdens de Vierdaagse; 1933.

Hetzelfde jaar behaalde Albert alsnog zijn Elfstedenkruisje. Op 15 december was hij volgens het Leeuwarder Nieuwsblad de eerste inschrijver voor de wedstrijd. Het weer was ditmaal prachtig, er woei een zwak windje; over het algemeen was het ijs goed. Omdat de Harlinger Trekvaart door de scheepvaart was open gehouden, werden de deelnemers in een dertigtal autobussen naar Boxumerdam vervoerd waar rond half zes 168 wedstrijdrijders en 330 toerrijders het ijs op gingen. Ook werd de route Franeker-Leeuwarden~Dokkum omgelegd naar de nu gebruikelijke doorgang over Berlikum en Bartlehiem; voor het eerst werd met de klok mee gereden.

Collage van de start en de twee winnaars De Vries (links) en Castelein; 1933.

Het krantenverslag is indrukwekkend: “De sterrenhemel flonkerde met zijn duizenden sterren in den donkeren nacht. Daar klonk het startschot van den voorzitter, mr. Hepkema. Oogenblikkelijk zette de stoet van deelnemers zich in beweging. Bijna ieder rijder had zijn eigen verlichting meegebracht. Het was een heel bijzonder gezicht, al die lichtjes te zien voortbewegen. Bij de startplaats flikkerde het blitzlicht van de fotografen, die dit zeldzame moment in beeld brachten. Daar stond ook de wagen der geluidsfilm, mitsgaders een operateur, die een opname maakte van het gekris en gekras, het ochtend-rumoer bij den start.”

Rond half negen passeren de eersten Stavoren: “Inmiddels is het licht geworden. De zon werpt een gouden licht over de vlakte en kleurt de rietwallen der meren met een lichtbruin, dat opsteekt uit de witte vlakte. De rookpluimen van de boter fabrieken hangen in de ijle morgenlucht.” Als om half drie de twee winnaars Abe de Vries uit Dronrijp en Sipke Castelein uit Wartena in een recordtijd van 9 uur en 5 minuten gezamenlijk over de finish gaan, staan duizenden toeschouwers langs de Leeuwarder grachten.

De Vries en Castelein bij de eindstreep.

Albert arriveert kort voor 8 uur, nog op tijd om aan te zitten aan het Elfstedendiner. “De Elfstedentocht werd des avonds besloten met een feestelijke prijsuitreiking in hotel “Spoorzicht”, die druk bezocht was. Ongeveer te half elf nam mr. Hepkema, voorzitter der Elfstedenvereeniging, het woord voor het uitreiken van de medailles aan de prijswinnaars van wedstrijd en tocht. De winnaars De Vries en Castelein, die in broederlijke eensgezindheid op hetzelfde oogenblik door de finish waren gegaan, werden door den voorzitter gehuldigd en bekranst. Spontaan rezen de aanwezigen op en zongen het Friesche volkslied. De dank der tochtgenooten werd vertolkt door den deelnemer, den heer Okkinga te Roordahuizum, die in een humoristische speech in de Friesche taal zeer naar het hart der aanwezigen sprak. Een driewerf hoera werd aan het energieke bestuur van de Elfsteden-Vereeniging gebracht. Met het zingen van het Friesche volkslied en later nog een dansje, waaraan vele rijders met elegance deelnamen, werd de dag besloten. Op datzelfde oogenblik zwierven buiten nog een 54 deelnemers aan den wedstrijd en 19 deelnemers aan den tocht over de laatste trajecten der route. Zij werden in den loop van den nacht terug verwacht.”

Albert in schaatscostuum en zijn stempelkaart van de Elfstedentocht; 16 december 1933.

 

Diner Kruisridders-Elfstedentocht, met middenvooraan Albert; 1933.

Pake Piet en Beppe Aukje hadden een kleine vriendenkring. Dat kon ook haast niet anders, een groot gezin, hard werken om de kop boven water te houden, de kerk, de middenstandsvereniging en de Friese beweging, de schrijverij… je wordt er nu nog bijna moe van. Bovendien riep Minnertsga steeds met luide stem. Dochter Jel herinnerde zich dat de muoikes – Pake Piet’s zussen – ruwweg elke zes weken naar Leeuwarden kwamen, maar Pake Piet en Beppe Aukje praktisch elke week “mijn hele jeugd lang” op zaterdagmiddag naar Minnertsga togen. “Daar zat Muoike Antje met een theeblad en dan zei ze: ‘Ik had jullie al verwacht.’ Ze fungeerde voor ons als een soort grootmoeder. We gingen naar Antje en dan werd Metje nog even bezocht.”

Maar er waren wel degelijk huisvrienden. Eerder ontmoetten we al de Hondema’s – Piet en Jan – die we met hun families steeds weer terugzien in de oude albums. Dat geldt zeker ook Neef Jacobi en zijn liefhebbende Antje Izaaks van der Werf, het nichtje van Beppe Aukje. Neef Jacobi was fotograaf van beroep, hij maakte samen met Pake Piet het plaatjesalbum van de Friese kerktorens. Zij hadden volgens de overlevering het grootste plezier bij hun gezamenlijke fotografische excursies en bleven gemeenlijk zeer lang weg. Ongetwijfeld hielp het dat Beppe Aukje hoog tegen hem op zag. Hij was een “artiesterig type” met een geheel eigen handleiding. Als vader van zeven kinderen weigerde hij naar verluidt samen met hun de maaltijden te gebruiken. Antje diende hem daarom afzonderlijk het eten op. Zij had evenwel de teugels thuis strak in handen, daarover kon geen aarzeling bestaan.

Familie Jacobi.

Ook Hibbe en Grietje Metz behoren tot de vaste kern. Hoe de relatie met Pake Piet en Beppe Aukje was gegroeid, ontgaat ons op dit moment maar dat hij zeer hecht was, blijkt wel uit de albums. “Alle” kinderen Winsemius hadden een leeftijdsgenoot binnen het gezin Metz waarmee een speciale band werd onderhouden. Vader Hibbe was metselaar van beroep. Halverwege de jaren 30 dwong de economie hem zijn beroep op te geven en met zijn gezin te verhuizen naar Amsterdam. Van het internet haalden we een prachtige foto uit hun jonge jaren, de overige drie zijn van een latere datum en stammen uit het album van Pake en Beppe. We weten ook dat Evert Metz – geboren in 1917 en dus een leeftijdsgenoot van Corrie – aan boord was tijdens de crash van de Essex.

Hibbe Metz (1883-1969) en Grietje Eringa (1888-1953). De foto is volgens de tekst aan de bovenkant gemaakt met behulp van de geheel nieuwe electrische snelfotografie en was niet duur: 25 cent voor 12 portretten.

Familie Metz.                                                            Dochter Tetty.

Ruurdje Metz (1909) met echtgenoot.         Trouwfoto van Pier Metz (1912).

“Hibbe en Griet bij ons.”

Een laatste vriendenstel dat aanzat bij het feestmaal, waren Gommert van Koeveringe en zijn Gesina de Vries. Ze waren wat ouder dan Pake Piet en zeker dan Beppe Aukje, maar hadden kinderen van ruwweg dezelfde leeftijd. Weer is de relatie niet duidelijk, maar hij bleef in stand ook nadat zij naar Assen verhuisden. Zij waren het doelwit van uitstapjes en het heeft er schijn van dat de twee gezinnen ook gezamenlijk op pad gingen naar Hartkamp.

Het gezin en de kinderen Van Koeveringe.

Op bezoek in Assen. Op het bankje vaag herkenbaar Jeltje, Corrie en Dieuwke. Links achter Pake Piet met derde van links Beppe Aukje.

“Hartkamp”, uitstap met de familie Van Koeveringe.

Gommert van Koeveringe en Gesina de Vries plus kinderen Femmi, Jannie (1903), Anthonie (1905) en Wytze Gommert (1913).

Gezin Van Koeveringe, Assen, vermoedelijk bij zilveren bruiloft in 1926.

“Assen”.                                                        Janny van Koeveringe en Klaas Bosker.

Piet had weliswaar een beperkte vriendenkring maar hij had het in zijn schaarse vrije tijd wel buitengemeen druk. Het terponderzoek in Barradeel en de genealogie begonnen hem te fascineren. Hij was bovendien een fervent visser en had in zijn jonge jaren ook gebiljart. Na zijn huwelijk vond Aukje dit echter niet langer gepast. Haar echtgenoot kon ook op andere momenten meer uit de plooi komen dan Aukje. Corrie vertelt met groot plezier het verbazingwekkende verhaal van een uitstapje naar de kermis van Kollum, rond het jaar 1938 toen zij reeds de verpleegkundige opleiding in Utrecht volgde. Er was daar sprake van een betrekkelijk nieuw fenomeen: botsautootjes. Piet – toen toch al een jaar of 55 – waagde zich aan het avontuur en raakte welhaast verslaafd. Hij was er niet meer uit te krijgen. Toen toch de tijd van naar huis gaan was aangebroken, zei hij met een knipoog tegen zijn dochter: “Niet tegen Mem zeggen, hoor.”

Of het met deze neiging tot enig avontuur samenhing, is zonder diepgaande studie niet met zekerheid te zeggen. Vast staat echter dat, met alle remmen waarmee de opgroeiende jeugd werd geconfronteerd, dit zeker niet het geval lijkt te zijn geweest waar het autogebruik betrof. De auto werd verrassend breed gedeeld, hoewel Pake Piet een wakend oog in het zeil hield. Als de jongens de auto mochten lenen, vertelde Dieuwke, liep Pake eerst met hun om de auto heen en als ze hem terugbrachten weer: was die nog in onberispelijke staat?

 Albert bij de Essex.

Corrie haalde op haar achttiende haar rijbewijs, zoals ze zelf een kleine zeventig jaar later met een knipoog herinnert: “om Mem naar Minnertsga te rijden zodat ze haar nieuwe kleren aan de schoonzusters kon laten zien.” Haar zus Jel trekt dit verhaal echter in twijfel, haar ouders begaven zich sowieso immers elke week derwaarts.

Corrie van de fiets…                         …naar de auto.

Zeker is ook dat Bernard, Jan, Albert en Corrie met de auto een lange excursie maakten naar de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog in België en Frankrijk. Even zo zeker is het feit dat Albert op de terugweg van een uitstap naar Amsterdam met Corrie en hun vriend Evert Metz de prachtig blauwe Essex Super Six op een boom parkeerde. Op de terugweg bij Blesse (Steenwijk) kon hij kiezen tussen een man met een bakfiets en de betreffende boom. “Hij kwam nog van links ook en het was een hoofdweg!”, wist Corrie later met grote stelligheid; de jongere Winsemiussen hielden op dit punt elkaar steeds met zorg de hand boven het hoofd. Nog jaren later wees de familie bij het passeren van de plaats des onheils elkaar met pijn in het hart op de bewuste boom, die het ongeval beter overleefde dan de auto. Dat gold ook het “luxe wagentje van den heer Winsemius” dat blijkens de Leeuwarder Courant van 30 januari 1929 “ernstig gehavend werd” door de aanraking met de vleesauto van het abattoir die op de Nieuweburen slipte op het beijzelde wegdek

Verdun-reis.

Toverlantaarnplaatje ter viering van de zilveren bruiloft met daaronder de tekst “Altijd harder was mijn leven, tot dat ik zag, dat een lantarenpaal harder was”.  De verwijzing naar een lantaarnpaal berust op een misverstand.

Krekt als er wat aan de auto mankeert: ook Bernard moet blijkens dit plaatje malheur gehad hebben met een auto maar de volledige boodschap ontgaat ons.

Bericht in de Leeuwarder Courant, 30 januari 1929

Het waren harde tijden voor de vroege automobilisten binnen het geslacht Winsemius. Trouwens ook op de fiets gebeurden er ongelukken. Op 28 augustus 1931 wordt volgens de Leeuwarder Courant om halfacht ’s avonds “de dochter van den heer Winsemius op den hoek Groningerstraatweg-Bleeklaan met haar rijwiel door een auto uit Harlingen aangereden. De jongedame kreeg verwondingen aan mond en kin en werd bij den heer Gosses aan den Groningerstraatweg binnengebracht waar dr. M.E. Kulsdom haar voorloopig verbond.” Met dochter Dieuwke, want daar ging het om, is het goedgekomen, maar “het rijwiel werd ernstig beschadigd.” Helemaal correct was dat krantenveslag overigens niet. Dieuwke verloor bij dit ongeluk al haar tanden en werd op 15-jarige leeftijd kunstgebitdraagster. Een paar maanden later is het weer mis in het verkeer, ditmaal toen chauffeur Visser in de vroege avonduren met de bestelauto een brievenbesteller moest ontwijken die te laat richting aangaf. Helaas raakte hij daardoor het achterwiel van de bus uit Kollum en schoot daarna de stoep op tegen de gevel van een huis. Hoewel de bestelauto enige beschadigingen opliep, waren er ditmaal gelukkig geen persoonlijke kwetsuren.

Verslag in het Leeuwarder Nieuwsblad, 31 oktober 1931.

Binnen het klassieke gezin van die tijd werden de prioriteiten scherp gesteld. Pake Piet hechtte, zoals gezegd, grote waarde aan opleidingen. Er waren echter een paar vaste regels. Een gemiste kans, zoals zitten blijven, leverde bijvoorbeeld geen herkansing op; we noemden het al. Bovendien mocht de oudste zoon doorleren en de andere zoons konden dan werken in de zaak. Bernard bleek geen studiehoofd te hebben dus bezocht Jan het gymnasium en studeerde daarna rechten in welk vak hij kort na de Tweede Wereldoorlog ook promoveerde. “Dat zat toch iets anders”, corrigeerde Jel vele jaren later, “Jan moest dominee worden en daarom moest hij naar het gymnasium.”  Hoe dan ook, in september 1928 schreef hij zich in aan de rechtenfaculteit van de V.U. in Amsterdam en een dik jaar later deed hij zijn kandidaats.

Bericht in Leeuwarder Courant, 13 december 1929.

Staatsieportretten Bernard en Jan, ca. 1930.

Links: Jan met zijn trotse zussen Corrie en Jel; 1930. Rechts: Jan als eerstejaarsstudent met Corrie in Amsterdam; november 1929.

Jan en Pake Piet in Amsterdam; ca. 1930.

Albert bewandelde een meer kronkelend opleidingspad. Op een of andere manier mocht hij niet naar de H.B.S., putte dochter Aukje later uit haar geheugen, maar moest nog een jaar op de lagere school blijven. Hij is toen zelf naar de directeur van de H.B.S. toegestapt, met een goede kans zonder dat zijn ouders daarvan wisten, en heeft bewerkstelligd dat hij toch werd toegelaten. Over die op de handelspraktijk gerichte H.B.S. A opleiding was hij trouwens levenslang behoorlijk gefrustreerd, dat beperkte zijn mogelijkheden wat betreft studie behoorlijk. Na zijn H.B.S. volgde hij ook de opleiding tot kaasmaker in Oudega. “Hij ging er met de bus naar toe”, herinnerde Corrie zich, en na de oorlog heeft hij Tweede Kamerleden nog eens verbijsterd met zijn technische kennis. Op zijn 50e verjaardag verraste Pake Piet hem met zijn verzilverde kaasboor; de andere cadeaus konden onuitgepakt blijven.

Albert’s eindexamen H.B.S.; 1927 en in opleiding op de kaasfabriek in Oudega; ca. 1927.

De dochters gingen heel andere wegen. De jongens bezochten een betere lagere school dan de meisjes, namelijk chr. nat. onderwijs tegenover de leerschool van de geref. kweekschool. De twee scholen lagen tegenover elkaar aan een zijstraat van de Wijbrand de Geeststraat. De eerste, betere school heette de MULO-school, omdat er naast lager onderwijs ook M.U.L.O.-onderwijs (voorloper van de MAVO) werd aangeboden. De basisschool was gericht op diegenen die middelbaar onderwijs zouden gaan volgen. De tweede school droeg de bijnaam “klompenschool” en gaf onderwijs aan kinderen die na school zouden moeten gaan werken. Zij droegen derhalve klompen. Omdat Pake Piet de leerschool van de geref. Kweekschool wilde ondersteunen, werden de meisjes hiernaartoe gestuurd hetgeen zeker hun overstap naar het middelbaar onderwijs niet heeft vereenvoudigd.

Corrie werkte na drie jaar H.B.S. en twee jaar huishoudschool een paar jaar op kantoor bij haar vader. Ze had op de huishoudschool de naaiopleiding genoten en werd, in de woorden van haar dochter Aukje, “door Beppe in huis gehouden” waar ze de handen uit de mouwen moest steken, vooral naaien en koken. Met haar strenge moeder als kapitein op het schip zal dat best wel spannend zijn geweest. Ze zal overigens matig geamuseerd zijn geweest door het lantaarnplaatje dat ongetwijfeld haar broers voor haar hadden ontworpen voor de zilveren bruiloft van haar ouders.

4e MULO-school; 1929. Wie is familie? (uit album Albert).

Corrie behaalt het diploma “Hulp der huisvrouw”; Leeuwarder Nieuwsblad, 25 juni 1930.

Corrie (links voor) met rechts naast zich haar vriendin Foekje Kalma op de huishoudschool: de “spinazie-H.B.S.”

Hoe lang nog?: muurbloempje Corrie.

Ook Dieuwke – “een tenger meisje … skrielkyke noemden wij haar, maar ze had wel een kopke … kon goed leren”, glimlachte buurjongen Gem Kempenaar dik zeventig jaar later – deed eerst drie jaar HBS en daarna de huishoudschool. Voor Jel, vele jaren jonger, was er wel weer de mogelijkheid voor universitaire studie; zij werd arts.

3e klas HBS met derde van links staand Dieuwke.

Had je eenmaal een opleiding, dan werd je geacht je eigen kost te verdienen. Heit en Mem sprongen uit principe niet bij. Zo kon het gebeuren dat Dieuwke onmiddellijk na haar huwelijk met Cor Bakker op de trein naar Eindhoven stapte zonder een rode cent op zak. De eerlijkheid gebiedt echter te vermelden dat in het oorlogsjaar 1944, toen vader Cor door de Duitsers gevangen werd gehouden en moeder Dieuwke met haar twee spruiten Bart en Piet zonder inkomsten in Veenwouden was gestrand, Pake Piet elke maand f 100 gaf om een kamer te kunnen huren.

Heit Piet was zeer met de gezondheid bezig. Hij bezat alle mogelijke medische boeken, vooral van homeopathische origine. Het pronkstuk onder de medische handboeken was blauw met goudopdruk. Speciale aandacht vereisten de boeken over de methode Ogino-Knaus, voor leken: periodieke onthouding. Deze werden angstvallig achter slot bewaard in een buffetla. Dieuwke had echter een passende sleutel en kreeg zo toch de nodige voorlichting, die de kinderen niet van hun ouders kregen. Elk verkoudheidje, elk griepje hield hij overigens zorgvuldig bij met de thermometer.

Rond 1929 verschijnen er in de albums steeds meer beeltenissen van jonge dames in bevallige poses. Als waarnemers op vele jaren afstand kunnen we vanzelfsprekend niet instaan voor de volledigheid van onze waarneming; wellicht kan nadere studie van fotoalbums of een analyse van familiefolklore verder licht werpen op dit gevoelige terrein. Ook de diepgang van de denkbare relaties onttrekt zich aan onze blik. Veelal zal het niet meer betreffen dan vluchtige vriendschappen, het uitwisselen van portretjes en het poseren voor gemengde groepsfoto’s blijkt die jaren tot een soort cultus te zijn geworden. Nadat Neef Bernard en Tine echter de weg hadden geplaveid, verschijnt er echter een fraai portret van de ‘eigen’ Bernard: zijn verlovingsfoto met Ytje Kooi. Ytje was – we citeren Jel – “een alleraardigst meisje dat al helemaal in de familie was opgenomen.” Ze ging zelfs mee met vakantie naar Ameland.

Ytje Kooi en Jan, Ameland, 1929.                Verlovingsfoto van Bernard en Ytje Kooi.

??? album Albert, 1929. De jongedame komt een aantal malen terug samen met zelfde jongeman.

Ook Albert begaf zich op vrijersvoeten. Uit gesprekken met Dieuwke en Corrie resten ook voor de nazaten verwarrende verhalen die vertellen over autotochtjes waarbij de zussen als een soort dekmantel voor broer Albert fungeerden bij zijn streven om de auto te gebruiken bij het verdiepen van de contacten met een lokale schone in de wereldstad Scharnegoutum bij Sneek. Diepteonderzoek in zijn album bevestigt het beeld. Op een foto uit 1929 staat Albert – met kekke pet – naast een jonge vrouw voor het kerkje van Scharnegoutum. Zij figureert ook nadrukkelijk op een tiental andere prenten, verrassend vaak in fleurige kleding, op toeristische ‘werkbezoeken’ naar plekken als Rijs in het Gaasterland en Kornwerderzand.

Albert en vriendin, vermoedelijk met haar zus plus vriend voor de kerk van Scharnegoutum; 1929. Rechts ter bewijs een recente foto van het kerkje.

Autouitstapje naar …..; 1929. Let op de bloemenslingers!

Het is passend om dit deel van het familieverhaal af te sluiten met de viering van de zilveren bruiloft van Beppe Aukje en Pake Piet op 16 juni. Zelfs met een “modern” oog getuigen organisatie en uitvoering van een groots evenement. De liederenbundel en toverlantaarnshow, gevoegd bij ongetwijfeld verschillende speeches, zal het grote en zorgvuldige geselecteerde gezelschap een ruime avond hebben vermaakt. Hoe dat kon samengaan met het uitgebreide meu is nog steeds een bron van bewondering.

Gedetailleerde voorbereidingen.

De tafelschikking van het diner in hotel “De Klanderij” biedt een staalkaart van “familie en intieme vrienden” van het bruidspaar, de meesten kennen we reeds uit eerdere ontmoetingen en het stijlvolle receptieboek helpt bij het identificeren van anderen. Op de ereplaatsen naast Pake Piet zitten Ybeltje en Piet Hondema. Direct op de lange zijde zit eerst een aantal Unilever-mensen: Gien de Ridder en mevr. en dhr. Rolf von den Baumen. Daarnaast volgen Lou Touwen en zijn eega waarover straks meer. Geert Lolke Hasker was mogelijk een Unilever-collega want de heer De Jong is niemand minder dan Dirk Mankes, inmiddels tot ongetwijfelde vreugde van Beppe Aukje getrouwd met Tetje Bruinsma. De Van Koeveringe’s horen tot de zeer goede vrienden. De hele verdere hoek wordt afgerond door Minnertsga-ers: Reitsma, Travaille, Winsemius, nog eens Reitsma en ook een tweede keer Travaille, dit keer zoon Jasper. Terugwerkend naar boven volgt een vertegenwoordiging van Beppe’s kant: broer Sybren met zijn liefhebbende Hinke, het ons vooralsnog onbekende echtpaar K. Dijkstra – H. Fortuin en Einte Bouma met zijn gemalin Aaltje Stamhuis. De rij wordt vervolgd door Alle van der Werf en Neef Jacobi. Helemaal bovenaan zit het echtpaar Bakker[2]; hij was Pake Piet’s collega bij het Verkoopkantoor Groningen van Unilever. Het echtpaar zit keurig tegenover de Hoge Heren uit Rotterdam.

Tafelschikking bij diner ter gelegenheid van zilveren bruiloft in hotel : De Klanderij”, 16 juni 1931.

Met de rug naar de Bakkers zitten Omke Albert en Muoike Maaike met naast hun de getrouwen Pytsje Tiemersma en Kee Keegstra. Het is even gokken maar het lijkt dat Bernard zich laat vergezellen door mej. Jikke Nicolai, want we weten dat Jelle Bultsma en mej. Anny de Jong een paar jaar later in het huwelijk treden. Ook broer Jan heeft een jongedame aan zijn zijde, mej J. Brons, na enig zoekwerk te retraceren als onderwijzersdochter Jenny Gertrude Brons, in 1911 in geboren en in 1933 getrouwd. De rij wordt afgemaakt door mej. A. Hondema, waarschijnlijk Anny die we al op een babyfoto tegenkwamen en haar partner met daarna een jong stel – mej. Tonny Jansma en hr. P. Postma uit Zwolle. Piet Postma, kon Jel vertellen, was de zoon van de dorpsschilder Postma uit Hollum, waar de eerste gezinsvakanties werden doorgebracht.  Terugspringend naar Beppe Aukje treffen we aan haar rechterzijde de ons bekende mw. Metz ,met daarnaast op de hoek de ons vooralsnog onbekende hr. en mw. De Vries. Daarnaast zit Cornelis Walda die tegenover zijn zus Muoike Maaike Walda is geplaatst. Naast hun zitten Neef Bernard en zijn Tine en dan wordt het even gokken met de ongetrouwde kinderen van het bruidspaar. Dieuwke zit tussen een vriendin, mej. T. Wijngaarden, en de hr. Ynte Heeres, geboren in 1913 als zoon van Jan Heeres uit de Amelandse vriendenkring. Corrie zit aan zijn andere zijde en heeft gezelschap van zusje Jel Wijngarden. Jel zit naast haar broer Albert die is vergezeld van mej. Foekje Kalma. Foekje, een grote vriendin van Corrie, is later getrouwd met de vooraanstaande psychiater Jacob Frederik Tolsma, geneesheer-directeur van Maasoord. Foekje’s ouders waren ook op de receptie dus het kunnen huisvrienden zijn. De tafel wordt afgerond met hr. J. Hondema en mw. Van der Werf, bekende namen maar we moeten nog raden om welke loten van die stammen het gaat.

Foekje Kalma en haar familie. Vader Kalma was herenboer op boerderij de Linden aan de Hegedyk in Jellum. Later verhuisde het gezin naar de Pelikaanstraat in Leeuwarden.

Het was een groot diner en dat geldt ook de receptie plus de talloze gelukstelegrammen, een toen bekend fenomeen. Maar ook over het feestprogramma was lang nagedacht. Het dankbare kroost had een aantal versjes geproduceerd die gezongen zouden worden. Ze waren gedrukt op getint papier, met karikatuurachtige tekeningen. Volgens de betrokken zussen waren de teksten net zo onschuldig als Wim Sonneveld’s “van je amen en je gloria joechhee.” Maar wat gebeurde? Het bruidspaar had een vriend/ceremoniemeester voor het feest, Lourens Touwen, eigenaar van een kolenhandelsvereniging.  Als ceremoniemeester had hij een stevige vinger in de pap; hij verstuurde bijvoorbeeld ook de formele uitnodigingen voor het festijn.

Formele uitnodiging aan Foekje Kalma; 29 mei 1931.

Hij was de jongere broer van Roelof Touwen, de echtgenoot van Beppe Aukje’s vriendin uit de tijd dat zij een dienstje had in Leeuwarden; Pake Piet sprak met grote warmte over de bezoeken bij haar ouders aan huis. Broer Lou was echter “zo fijn als gemalen kippestront,” wist dochter Dieuwke zich moeiteloos te herinneren. Hij werd later ook nog dominee, niet via een hogeschool, maar zoals dat heette “op artikel 8”, hetgeen bij de gereformeerden inhield dat iemand vanwege “singuliere gave” geen academische vorming nodig had maar volstaan kon worden met een examen door ouderlingen en classis. Lou Touwen keurde een versje af met de vervaarlijke tekst: “O, wat is ’t een zaligheid als je op vier wielen rijdt”. Hij wist Pake Piet ervan te overtuigen dat het hier profaan materiaal betrof en de tekst werd verboden verklaard.

Het zilveren bruidspaar, 16 juni 1931.

Staatsieportret van het blijde gezin, temidden van de vele bloemen bij de zilveren bruiloft. Van links naar rechts: Corrie, Heit Piet, Jan, Dieuwke, Jel, Albert, Mem Aukje en Bernard.

De gewraakte tekst heeft de kritische beschouwing niet overleefd, maar nalezing van de bewaard gebleven overblijvende teksten biedt, ter rechtvaardiging van de heer Touwen, toch wel stof voor enige bezinning. Moeten wij blij zijn met het verhaal van hoe Pake Piet probeerde onder de dienstplicht uit te komen door het misselijk makende consumeren van een overmaat aan pruimtabak? En wat moeten wij denken van het lied over een fietstocht van Bergum door de Wouden naar het eigen huis, waarbij volgens afspraak in Tietjerk even zou worden gerust en meteen “aangestoken” zou worden. De tekst is zelfs heden ten dage schokkend te noemen en zeker niet voor publiek gebruik geschikt. Het volgende – letterlijke – citaat is dus uitdrukkelijk alleen opgenomen vanuit het oogpunt van een historische verantwoording:

“Tietjerk nadert nu allengskens, …
Piet, die dacht niet aan zijn vrouw.
Maar alleen aan ‘t lekk’re slokje, …
Wist niet meer van huw’lijkstrouw.”

Het vervolg van het lied maakt duidelijk dat het probleem zat in het feit dat Aukje nog immer niet geleerd had af te stappen en dus bij het café gekomen, zich genoodzaakt had gezien naar Leeuwarden door te fietsen. Maar daar gaat het vanzelfsprekend in dit kader niet om. Het is stellig niet bevorderlijk voor jonge, nog licht beïnvloedbare mensen om op zo directe wijze geconfronteerd te worden met de zwakten van diegenen waar zij, uit der aard van hun leeftijd en maatschappelijke positie, tegenop zouden dienen te zien. Het was daarom goed dat er uit een doorvoelde bezonnenheid door begane buitenstaanders corrigerend werd ingegrepen en dat vader Piet hiervoor openstond.

Tekst van twee aanstootgevende, zogenaamde “feestliederen” ter viering van het 25-jarig huwelijk.

Veel van de fijne achtergronden van de teksten ontgaan ons maar de dochters wisten ons bij te lichten. Zo is er het slechte verhaal dat Dieuwke aan de vergetelheid ontrukte. De bijbehorende feesttekst wint daarmee aan diepte.

Alinea uit brief van Dieuwke Winsemius van 10 december 1997, met het bijbehorende vers naar aanleiding van een mislukte vistocht.

Van de bruiloftsviering restten ons ook een twintigtal toverlantaarnplaatjes, die – met fraaie montages van foto’s en tekeningen van de hand van Neef Bernard – een kleurrijk beeld scheppen van het huisgezin met opgroeiende kinderen. Een aantal plaatsten we al eerder in de tekst en van andere is de betekenis ons niet geheel duidelijk, ook niet na navraag bij de dochters. Daardoor is er ruimte voor brede speculatie. Maar toch … we proberen het:

16 Juni 1906: beet / het huwelijksbootje: directe verwijzingen naar de trouwdag.

          

 Links: Beppe achter kinderwagen: Jan, Corrie, Bernard en Albert; de rol van het negerjongetje rechtsboven is ons niet duidelijk. Rechts: Geeft acht: kaas- en botermerken die Pake voerde met de foto’s van Jel, Albert, Corrie, Jan, Dieuwke en Bernard.

De margarine-inspecteur botert de bloemen met mest: verhaal onbekend (de tuin is waarschijnlijk die achter het huis Bleeklaan 125).

Het waren vijfentwintig mooie jaren geweest, met weliswaar een paar donkere vlekken maar vooral toenemende voorspoed en geluk. Het slotlied – met uitgebreide zanginstructies – getuigt van optimisme en warmte. De kinderen stonden op het punt van uitwaaieren, redelijk stevig in hun schoenen. Op zijn 45e verjaardag – 29 december 1931 – werd Pake Piet verblijd met een gouden vestzakhorloge met inscriptie. Hij heeft het vele jaren met trots gedragen. De toekomst riep!  

   Slotlied van het bruiloftsdiner.

Beppe Aukje en Pake Piet; 1930.     Gouden horloge met inscriptie: “29-12-’31 P.B. Winsemius”.

[3] De nummers werden eertijds uitgegeven per provincie waarbij de Friese “nummers” met een B begonnen. Volgens de speciale autonummerwebsite van Tresoar ontving overigens B. Winsemius te Minnertsga reeds tussen 1 mei 1916 en 1 april 1917 het nummer B-1597.

[5] Speciaal dit verhaal valt slecht bij de dochters van Pake Pieter. Het betreft hier wat hen betreft een broodje aap. Pieter zat toen al bij Unilever en kwam niet meer op kantoor.

[6] Wij zijn de heer Gerben Kempenaar (roepnaam: Gem of Gemmie) erkentelijk voor zijn informatie en de ansichtkaarten van Bergum en Leeuwarden, die hij ons beschikbaar stelde.  Geboren in 1916,groeide hij op in Leeuwarden, waar hij tot in de Tweede Wereldoorlog met zijn moeder de zaak dreef op de Voorstreek.  Daarna verhuisde hij naar Hilversum, waar hij een onderneming opzette in matrassen.  Gezegend met een goed geheugen kon hij tot kort voor zijn overlijden rond 2002 op prachtige wijze vertellen van de vroege jaren in Bergum en Leeuwarden.

[7] Cor, de latere bovenbaas van Philips, woonde aan de overzijde van de Nieuweburen, waar zijn ouders een klein grutterszaakje dreven.  “De oude heer Winsemius … een kranige heer,” herinnerde hij zich vele jaren later.

[8] Het gaat hier vrij zeker om Gerardus, de oudere broer van Dominicus en de naamaannemer van het geslacht Winsemius. Gerardus blinkt in de beschrijvingen van Pake uit door afwezigheid, terwijl er relatief “makkelijk” materiaal beschikbaar is, onder meer over zijn afzetting als dominee in Hommerts vanwege voortdurende drankproblemen.

[15] Volgens een andere versie van het verhaal kon Aukje het geluid van het luchtalarm niet verdragen.

[16] Aangetrouwde kleinzoon Gjalt Zondergeld beschreef in zijn proefschrift ook Pake Pieter’s rol in de Friese bijbelvertaling.