De familiegeschiedenis en genealogie van de familie Winsemius
Zoeken

8h. “Losse einden”

(Bijgewerkt 12 september 2025)

In onze stamboekadministratie komt een aantal naamdragers voor die (tot nu toe) in geen enkele verbinding zijn gebracht met eerder genoemde geslachten. Het betreft:

Pierius Winsemius noemt (Chronique van Vrieslant, Zesde Boeck, fol. 175) dat het jaar 1287 overschaduwd werd door overstroming. Ook de kloosters werden hard geraakt. Alleen al in het Klooster Lidlum, waar Ulpius Winsemius op dat moment abt was, verdronken meer dan veertig mensen.

Pierius Winsemius vertelt (Chronique van Vrieslant, Zevende Boeck, fol. 178) dat rond 1300 abt Ulbodus van Kimswerd het klooster van Lidlum werd verplaatst om niet langer bedreigd te worden door de terugkerende vloeden.Dan volgt een tekst over onze eerste ‘voorvader’: “Dese zynen naevolger met namen Hoyto Winsemius die een man was van uytnumtende groote (als een palms hoochte boven een ander uytstekende) heeft uyt het Clooster van Bayom veele steenen ende uyt den Zee schell gebrande Kalck ende andere dingen / om ‘tselve werck te volbrengen / versorcht. ‘THoldt heeft hy van Hamborgh doen brengen / na welcken hy met behulp van zyne Leken en Conversen so sterck heeft laten arbeyden / datmen oock tot in den Winter besich geweest is. Waer door de gelt-kiste des Convents seer verswackt ende uytgeput is. Niette min is ’t selve alles volbracht ende met zyn behoorlijcke gaven / clenodien / ende andere ceremoniale dingen versien. Waerover oock veele kerckelijcke opcomsten uyt andere plaetsen het Convente Lidlom ghegeven ende opgedragen zyn / als van der Schelling de opcomsten van S.Niclaeskerck, van Lutkewyrom S.Geert, ende AEsterzee, uyt Hollant Sandwijck.”

Praedinius: Reynerus oder Regnerus P., auch Reynerus Vinsemius, Humanist des 16.Jahrhunderts. Er war 1508 oder 1509 in dem Dorfe Winsum bei Gröningen geboren, nannte sich zuerst nach seinem Geburtsorte, .nahm aber später den Namen P. an, um anzudeuten, daß er vom Lande stumme. Seine Bildung erhielt er in Gröningen und Leuven, lebte längere Zeit privatisirend, bis er das ihm angebotene Rectorat der Schule in Gröningen übernahm, die er [501] bald zu hoher Blüthe brachte. 1530 trat er zur evangelischen Lehre über. Er starb in Gröningen am 18. April l559, nachdem er vorher seine philosophischen und philologischen Erläuterungsschriften zu Plato, Aristoteles, Demosthenes, Galenus, Cicero und Quintilianus verbrannt hatte. Nach Praedinius’ Tode gab Johann Oporiuus 1563 in Basel dessen 01sra 0mnis heraus; dieselben umfassen eine Anzahl theologischer Tractate und einen Commentar zum 1. Korinther- und Römerbrief. Die nach seiner Angabe von ihm verfaßten Lebensbeschreibungen Wessels und Rud. Agricola’s sind verschollen.

Bron: Artikel „Praedinius, Reynerus“ in: Allgemeine Deutsche Biographie, herausgegeben von der Historischen Kommission bei der Bayrischen Akademie der Wissenschaften, Band 26 (1888), ab Seite 500, Digitale Volltext-Ausgabe in

Sebastianus Theodorus Winshemius

Meester Anthonis Winsemius voert op 18 maart 1556 een geding voor het Hof van Friesland. De zogenoemde quaclappen – in feite een soort beknopte versie van de teksten (“dicta”) van de vonnissen van het Hof van Friesland in civiele zaken – maken melding van de uitspraak over de rechtszaak die hij voerde tegen Sacke Ringe. Omdat het een samenvatting betreft, blijft de lezer echter vaak in het ongewisse over de aard van de rechtszaak. Zo ook in het geval van Anthonis, dat luidt:

“Xviii Marty 1556

Meester Anthonis Winsemius Impetrant contra Sacke Ringe gedaagde ende gecontumaceerde Verclaart den gedaagde contumas In forma ende condemneert hem den impetrant te Betalen die somme van elff carolus gulden ende twelff stuvers ende drie gouden Riders Met alle schaden ende intresse die hij daer ontberen van die heeft gehadt ende geleden Om noch tot die volle betalinge te hebben ende lijden sal, deducerende daer inne tgene Bevonden zal worden daer op duechttlicken betaelt te wesen ende codemneert hem in die wesen van de costen van de processe tot taxatie ende moderatie van de hove mitsgaders in de boete vande continuatien.”

“We” hebben gewonnen, zoveel is zeker, maar welk onrecht Sacke ons heeft aangedaan is onduidelijk. Volgens de overlevering werden de quaclappen (quaet clappen = kwaadspreken, roddelen) zo genoemd omdat ze (links boven in de marge) aangeven welke raadsheren aanwezig waren bij de beraadslagingen over een vonniswijzing, en dus indirect ook welke raadsheren absent waren.

Meester Anthonis Winsemius voert op 18 maart 1556 een geding voor het Hof van Friesland.

Op 31 maart 1566 ondertekent Andreas Winsum, klerk van de secretarie, als getuige het testament van Auck Fernye, de weduwe van Hans Offenhuysen te Franeker.

Michael Andreas Vicemius Leovardiensis wordt op 16 april 1568 als student ingeschreven in Heidelberg. (bron: MUR II 46, 54, documentnr. 02492) en vervolgens op 5 november 1589 in Helmstadt (bron: AAHt 78174, documentnr. 03946). Bron: Samme Zijlstra, Het geleerde Friesland, studenten ca. 1380-1650. Volgens Zijlstra was zijn vader de substituut grietman en dijkgraaf Adrianus Michaels en zijn moeder Rinck Lieuwes. Hij trouwde met Trijntje Meindertdr en was in 1550 en 1564 vicaris en prebendaris te Lekkum tot 1567. Vanwege zijn hervormingsgezindheid vluchtte hij in 1567 naar Emden. Tussen 1574-1586 predikant te Dirksland, Zevenhuizen. Amersfoort en Woubrugge 1586-1593 predikant te Westerhuizen, waar hij in april 1593 overleed. Literatuur: Romein 66; Zwart, Cleuting 174; Col Kalma.

Is dezelfde als Michael Vicemius (Vythemius) uit Leeuwarden, die op 19 juni 1581 te Leiden als theologiestudent werd ingeschreven aan de universiteit. (bron: AAL 10, documentnr. 04161). Bron: Samme Zijlstra, Het geleerde Friesland, studenten ca. 1380-1650. Woonde tussen juni en september 1581 op Breestraat 135; bij de volkstelling van september 1581 vermeld als ”predikant uit Leeuwarden”. Predikant o.a. in Woubrugge.

Albertus Winsemius: er bestaat een schilderij “Moord op karthuizers te Roermond door soldaten van Willem van Oranje op 23 juli 1572”, dat beschrijft hoe “binnen het klooster achtereenvolgens (werden) gedood de portier, frater Stefanus (met een schop het hoofd geslagen), de lekenbroeder/kok Albertus Winsemius (die ziek te bed lag), de bakker van het klooster frater Johannes van Sittard (die zich onder de planken verstopt had) en de bejaarde pater Matthias van Keulen (zo seniel dat dag noch uur wist). Het schilderij heeft in de jaren tachtig op een tentoonstelling in Utrecht gehangen. De tekst is ontleend aan een op dit moment onbekende catalogus van deze tentoonstelling waarin op blz. 148 een afbeelding van het schilderij is opgenomen en op blz. 151 een beschrijving van de moordpartij. Wie op het schilderij Albert Winsemius is, is kennelijk niet te identificeren. Hij is in elk geval geen familie.

Johannes Fabricius, met als sociale herkomst de opmerkelijke beschrijving “pauper” en als aanduiding van geboorteplaats “Winshemius” werd in 1585 ingeschreven als student in Basel (bron: MUB II 33973, documentnr. 11614). Bron: Samme Zijlstra, Het geleerde Friesland, studenten ca. 1380-1650.

Elardus (Eilardus) Winsemius, Frisius, liet zich in november 1587 inschrijven aan de universiteit van Rostock (bron: MUR II 225, documentnr. 07991) en vervolgens op 5 november 1589 in Helmstadt (bron: AAHt 78174, documentnr. 03946). Bron: Samme Zijlstra, Het geleerde Friesland, studenten ca. 1380-1650.

In de documenten van Henricus Schotanus van 8 maart 1596 wordt onder de nummers 256/257 verwezen naar Winsemius: Guilhelmus Winsemius, rector van de in 1545 gestichte Latijnse school te Dokkum, vóór Alardus Auletius (1585-1587) en Stephanus Ubeli Schoning (1587-1619). Onder nummer 258 wordt vermeld: “superior rector: Evenals Winsemius niet in de aantekeningen van H. Sannes, die bewaard worden in de Fryske Akademy.” Hoewel de boodschappen van deze teksten zonder nadere duiding vaag zijn, zou een familieband tot de aantrekkelijke opties behoren: er zou eindelijk een vorm van verklaring kunnen zijn voor de opvallende benoeming van Jan Douwes tot stadsbode van Dokkum rond 1590. Ook alle verbindingen met het geslacht Schotanus zijn het sneupen waard in verband met het mogelijke huwelijk van Gerardus Winsemius met Barbara Gellius Schotanus.

Uit de archieven van de Franeker universiteit duikt eenmalig een volledig onbekende Albertus Vinsemius op in een rekening die Wybrandt Hendrixen, “taeffelholder der hoger schole studiosen binnen Fraeneecker,” in het najaar van 1592 indient bij Johannes Saeckma, de latere rector magnificus maar toen nog een soort vroegtijdige student-assistent. Wybrandt meldt tussen mei en november 1592 een aantal studenten aan “die landstaeffelen” te hebben onderhouden. In de mensa stonden drie tafels. Aan de eerste daarvan zat tot 18 augustus ook Albertus; op die datum staat hij vermeld in het kolommetje “abitus”. Enig verder speurwerk is geboden: onder welke naam of in welke hoedanigheid is Albertus betrokken bij de universiteit en, vooral, waar komt hij vandaan en wat is hij gaan doen? Het kan goed zijn dat ook hij een van de vaderloze kinderen van moeder Geijs is, maar op dit moment mag ook niet worden uitgesloten dat ook hij, evenals de broers Pierius en Menelaos Winsemius, geen deel uitmaakt van ons geslacht. Deze Albert is vrij stellig dezelfde als de A. Unsemius die zich op 30 mei 1592 als 171e student laat inschrijven in Franeker met als vermelding “Frisius ex Oldenburgh”.

Daniel Wagner, Winshemius: ingeschreven aan Universiteit Heidelberg:, 11 juli 1601, met als bijschrift: gratis.

Arnoldus Rembachius Wintzemius: Uit de gedrukte acta van departiculiere synodes blijkt dat in 1604 als afgevaardigde van de Classis Eenrum optrad Ds. Arnoldus Wintzemius. In latere jaren wordt hij genoemd “Ds. Arnoldi prediger ijn Winsem” of Ds. Arnoldus Rembachius. Onder de laatste naam komt hij meerdere keren voor, de laatste maal in 1609 als “Arnoldus Rembachius, servus Christi in Winsum”. Een enkele maal wordt hij dominee te Bedum genoemd. Het gaat hierbij dus duidelijk om een Groningse tak, dat wil zeggen afkomstig uit de omgeving van het Groningse Winsum.

A.J. Winsemius: Inschrijvingen Franeker, midden 1604 (nr. 830). Wie is dat? Is dit Andreas of misschien zelfs Albertus uit de Groningse tak?

Johannes Mylius Winshemius Francus: laat zich op 18 september 1606 als 25-jarige student inschrijven in Leiden aan de juridische faculteit.

Op 27 februari 1609 schrijven zich in aan de Leidse universiteit Michael Vicemius (Winshemius) en Vitus Winshemius, de eerste 19 en de tweede 17 jaar. Het zijn ongetwijfeld broers, waarbij zich de vraag voordoet of de jongere Vitus een zoon of anderszins familie is van de oudere Vitus Winsemius, de broer of zoon van Haye Piers Winsemius, de vader van Pierius en Menelaos (zie sectie 8b).  Een erg veel voorkomende naam betreft het in ieder geval niet.

Zeer curieus is de eenmalige vermelding in het pensioenboek van Gedeputeerde Staten van Friesland, op 30 november 1612, dat “Joannes Winsemius oude predicant” ook al weer voor een half jaar het bedrag van 125 guldens ontvangt. Wie dit is, is ons vooralsnog onduidelijk. Zie ook hoofdstuk 3a.

Pensioenbetaling aan Joannes Winsemius oude predicant, 30 november 1612.

Johannes Winshemius Culenburgensis: laat zich 29 mei 1611 als student in Leiden inschrijven. Hij heeft mogelijk nog een zus Josyna van Winssen gehad, die op 4 januari 1613 in kerkelijke ondertrouw ging (in Leiden?) met mr. Isaacus Altena, licentiaat in de rechten, wonende te Gorkum maar blijkbaar zes maanden te voren nog in Leiden. Josyna was de weduwe van Walraven van Meurs en woonde op dat moment ook in Gorkum, waar ook het huwelijk werd gesloten. Hoewel ik de bron uit de Leidse archieven kwijt ben, staat mij bij dat ergens was vermeld dat ook Josyna van Culemborg afkomstig was.

Rutgerus Joannes Winsemius trouwt in 1630 in Leeuwarden met Trijntje Annisdr. Rutochus Joannes Winshemius is dan notaris in Leeuwarden. Rutger Johannes trouwde minimaal twee maal, in 1630 in Sneek met Trijntje Annes en in 1637 weer in Sneek met Trijntje Hanzes. Er is nog een kans op een derde huwelijk, in 1651 in Leeuwarden met Trijntje Pieters. Hij gebruikt dan geen achternaam maar de functie van de bruidegom – bode van het Hof van Friesland – is wel passend.

Ingeschreven in burgerboek Sneek: 30 september 1631, met kanttekening “afkomstig van Winsum?”

Hypotheekboeken (Oude inventaris: X6; bron: Nedergerechten; (akte)datum: 26-07-1632

Bijzonderheden:
26-07-1632 inschrijving schuldbekentenis 19-05-1631 schuld aangegaan Onderwerp: als onderpand het huis door de schuldenaren bewoond. Kapitaal en bijzonderheden: gg 200; rente: 5% Reijn Sijmens te Gauw; schuldenaar; gehuwd met Reijnsck Cornelis te Gauw; ook persoonlijk aansprakelijk Frans Cornelis te Deersum; schuldeiser; gehuwd met Evertien Johannes te Deersum R. I. Winsemius, notaris te Sneek; getuige

Hypotheekboeken (Oude inventaris: X6; bron: Nedergerechten; (akte)datum: 15-04-1634)

Bijzonderheden:
15-04-1634 inschrijving schuldbekentenis 03-05-1633 schuld aangegaan Onderwerp: voor de koop van 4 ruinen, 2 van Nijland ten huize van Griet Croonk(e?) de andere 2 ten huize van Hans Hes te Sneek, tevens onderpand Kapitaal en bijzonderheden: cg 625; rente: 6% Marten Pieters te Folsgare; jongeman; schuldenaar Jan Jans te Nijland; schuldeiser Griet Croonk(e?), herbergier te Nijland Hans Hes, herbergier te Sneek Rutgero Winsemius, notaris; getuige

Hypotheekboeken (Oude inventaris: X6; bron: Nedergerechten; (akte)datum: 06-09-1635)

Bijzonderheden:
06-09-1635 inschrijving schuldbekentenis 01-05-1635 schuld aangegaan 23-07-1641 schuld afgelost Onderwerp: o.m. voor achterstallige schatting Kapitaal en bijzonderheden: cg 500 Tiepcke Staperts te Nijland; schuldenaar; gehuwd met Meijcke Aebes te Nijland Sijbolt Birdes Buma, ontvanger Wijmbritseradeel; schuldeiser Rutgero Winsemius, notaris te Sneek; getuige

Maart 1633 ontvangt Abrahamus Winshemius novellist over een halff jaer gagie den 9en verleden verschenen 36 £ (bron: register betalingsordonnanties ontvanger generaal kloostergoederen; Leeuwarden).

Op 29 maart 1633 schrijft zich in Leiden in Johannes Winshemius, praeceptor.

Claes Jansz. van Winssem: gaat op 21 juni 1656 met Lysbeth Pieters met attestatie van Leiden naar Amsterdam. Was eerder al, in 1654, koper van een huis (zie Leidse bonboeken fol. 545a) dat in 1655 weer bij executie werd verkocht.

Nicolaas Winsemius Groningaris: laat zich in 1660 als student inschrijven in Franeker, oud 18 jaar (behorend tot het geslacht Andreas?).

Jorrit Djurres Wiglama, geboren te Engelum rond 1610, overleden te Marssum voor 1-10-1672, boer te Marssum (in 1670 gebr.stem 35); ook ontvanger aldaar; koopt volgens akte MEN 17-301 d.d. 22 januari 1667 een huis met schuur enz. van de crediteuren van Douwe Winsemius te Beetgum.

Anna Winshemius: legt in 1667 belijdenis af in Groningen (behorend tot het geslacht Andreas?).

Grietje Vinsemius:overlijdt op 6 maart 1679 in Amsterdam. Ze behoort stellig tot de familie van Dominicus; mogelijk gaat het om dochter Geertrui. Check Gemeentearchief Amsterdam.

In de recent uitgegeven Burgerboeken van de stad Emden staat dat op 19 juli 1713 “Carel Winsemius ist burger worden, juravit et solvit 6 gl.” In een overzicht van de door de provincie Groningen aangestelde cherchers wordt op 13 november 1721 melding gemaakt: “Alsoo Carel Winshemius en desselfs huisvrouw als nieuws aengestelde Chercher en Cherchersche bij de molen in Beersterhamrik den eed, daertoe staende hebben gepræsteert, is sulx geteikent.” Cherchers waren ambtenaren, die belast waren met het toezicht op de naleving van de belasting op het gemaal, een recht dat werd geheven op het bij de molenaar ter vermaling aangevoerde graan. In de provincie Groningen werd de naam chercher verbasterd tot sarries. De benoemingen vonden plaats vanaf 1629 tot de Franse tijd. Bron: B. D. Poppen – Aangestelde cherchers in de periode 1629-1751 en 1788-1793 – transcripties, toegangsnummer 1, inventarisnummer 165.

Bron: Aangestelde cherchers of opzichters bij de molens voor de belasting op het gemaal in de provincie Groningen in de periode 1629-1809 samengesteld door B. D. Poppen.

1721, 13 november. Toegang 1, inventarisnummer 165 Jovis den 13 Novembris 1721. Alsoo Carel Winshemius en desselfs huisvrouw als nieuws aengestelde Chercher en Cherchersche bij de molen in Beersterhamrik den eed, daertoe staende hebben gepræsteert, is sulx geteikent.

Mercurij den 10 Martij 1723. Also Jan Wijnant en sijn Huisvrouw Hilje Roekes als Chercher en Cherchersche tot Ulrum den Eed hebben gepræsteert, is sulx in actis geteijkent. Carel Winshemius en sijn Huisvrouw Fennegien Gerrits als Chercher en Cherchersche to Cloosterbuiren ad idem.

1723, 12 juli. Toegang 1, inventarisnummer 166 Lunae den 12 Julii 1723. Also Carel Winshemius en desselfs Huisvrouw als Chercher en Cherchersche tot Midwolda den Eed daartoe staande ter Vergaderinge hebben afgelegt, is sulx in actis geteijkent.

1724, 16 november. Toegang 1, inventarisnummer 167 Jovis den 16 November 1724. De Sake tusschen Martinus Brouwer impetrant @ Carel Winshemius Chercher tot Marum Gedaagde, opponeerde de Gedaagde Exceptie Præscriptionis, alsoo het mandaat van den 5 October tot den 2 November niet waar gedaegt præsenterende het selve onder Eede te verklaren sulx de waarheijt te zijn, waar en tegens de impt versogte rejectie van dese exceptie angesien uit de verteikeninge van de bode op het mandaet consteerde dat tusschen die beijde termijnen. Waar geciteert behalven dat de Gedaagde alleen waar geciteert om verklaringe onder eede te doen, en dien volgens ten onregte sigh met dusdane exceptie tot bedeckinge van een andere sogte te behelpen, daar hij op de eerste Regtdag selff voor twee gulden daggelt verklaringe hadde moeten doen, met wijderen partijen ad longum gehoort, hebben de Heeren Gedeputeerden de ingediende exceptie gerejecteert.

1724, 30 november. Toegang 1, inventarisnummer 167 Jovis den 30 November 1724. In de Sake tusschen Martijn Brouwer impetrant @ Carel Winshemius Chercher tot Marum Gedaagde, is verstaen dat de gedaagde bij breuke sal worden geciteert.

Antje Minnes Winsemius, dan afkomstig uit Franeker, trouwt in 1725 in Leeuwarden met de mr. pruikmaker Johannes Fockenberg, met wie ze twee kinderen Claes en Anna Catherine heeft. Op latere leeftijd hertrouwt ze in 1744 met Jan Jurrien Kindling, volgens het Quotarisatiekohier van 1748 voorzien van het merkwaardige beroep van “gecasseerde ruiter”. Een militaire functie lijkt waarschijnlijk, temeer omdat dochter Anna Catherine in 1752 trouwt met de soldaat Thomas Zirnitz (ook wel Schyneets). Het volgende jaar krijgt het tweetal zoon Josephus, waarbij de twee doopheffers in de Rooms-Katholieke kerk op de Nieuwestad zeer Duitse namen dragen: Jozef Pitz en Maria Hilpischein en apart wordt vermeld: de moeder is niet R.K.

Het is niet uitgesloten dat Antje Minnes een dochter is van een op dit moment nog nergens teruggevonden zoon Minne van Cornelis Jans Winsemius en zijn liefhebbende Lijsbeth (Jantien) Minnes (zie hoofdstuk 2b). Erg waarschijnlijk is dat echter niet. In een brief van 17 september 1966 suggereert sneuper Albert Winsemius dat Antje Minnes stamt uit een apart geslacht Winsemius. In dat geval is ze geboren in 1698 in Tzum, als oudste dochter van Minne Heres en Trijntje Jans. Minne is in 1663 geboren in Winsum, dicht bij Franeker. Zijn vader en moeder zijn Here Haitzes en Antje Freerks.

Sneuper AW speculeert over een mogelijke familieband met de eveneens nog niet “geplaatste” Gerrit Heeres Winsemius die in 1658 in Franeker trouwt met Ansck Pieters. Het stel komt een jaar later voor in het Franeker hypotheekboek. Voorlopig wil de koppeling niet lukken.

Eenen harbergier Winshemius te Oude Pekela: De naam Winshemius komt voor in een van de stukken behorend bij het gerechtelijk onderzoek betreffende Jan Wessels. Deze werd ervan verdacht in 1716 uit de kerk van Gieten de inhoud van de armenbus en zeven hemden, toebehorend aan Willem Ottens, te hebben gestolen. De tekst luidt: “Coops Hendrix uit de Hilte mede onder sijnen geswoornen eedt tot Godt Almachtig ondervraagt sijnde, segt dat den gevangen Jan Wessels niet kende, dat wel had horen seggen dat niet veel deugde, maar dat selfs daar van niet konde seggen; dog dat het gestolen linnen van Willem Ottens in de Pekel was geweest en seker vrouwe die van de Drost van ‘t Oldambt vandaar gejaagt was, het selve te maken gebragt hadde an de huisvrouw van eenen harbergier Winshemius, welke de naam van Willem Ottens, alschoon uitgerafelt, had konnen kennen; dat voor vijf weken in de Wildervank was geweest en iemant digt bij hem getuige wonende, hem verhaalt hadde dat in de Wildervank gesegt was dat de gevangen Cappe Jacobs hadde aangehouden oft geharbergt des nagts.” (Bron: Rijksarchief Drenthe, toegang 0085 (archief Etstoel), inventarisnummer 9, dossier 60, stuk 21 januari 1717.) Het is niet duidelijk welke Winsemius dit betreft. Het geslacht Andreas had in deze tijd telgen in de Veenkoloniën*.

In de verzegelingen van Noordbroek[4] – een bundeling van onder andere huwelijkscontracten, koopakten, geldleningen en scheiding van erfenissen – is op 29 mei 1692 vermeld: “Dominicus Winsemius n.u. verkoopt aan mr. Fredrik Grimmius chirurgijn te Noordbroek en Maritje (ehel) een huis en heem te Noordbroek zoals verkoper kan verdedigen volgens verzegelde koopbrief waardoor deze transfix wordt getogen. Verkocht voor 67 car gld en 10 st (is voldaan). Jan Jans, collecteur te Zuidbroek, laat zich in als borg voor de vrije levering. Getuigen: Cornelis Themmen en Aijlco Peters.”

Een vijf jaar later, op 17 maart 1697, staat: “Martinus Winshemius verkoopt aan mr. Geurt Nacken, chirurgin in Noordbroek, de gerechte helft van sodane heerd land met de behuisinge te Noordwijk in ’t Westerq: gelegen zoals door Menno Jans meijerwijse wordt gebruikt en die verkoper voor zijn quota kan verdedigen kracht verzegelde koopbrief d.d. 12 september 1682 waarin de zwetten worden vermeld. Verkocht voor 185 car gld (is voldaan). De huur van juni 1697 blijft voor verkoper. Getuigen: Phoebo Wibbes en Focco Jurjens.” Martinus komt op 25 mei 1698 ook nog voor als neutrale getuige op een akte.

De akten roepen vele vragen op. Allereerst geldt dat de tekst die een dikke driehonderd jaren na dato niet eenvoudig is te begrijpen. Kennelijk verkocht de ons verder volledig onbekende Dominicus in 1692 – het overlijdensjaar van Aefjen Winsemius uit het Groninger geslacht dat afstamt van Andreas – “iets”. De getuige is de zwager van Aefjen, de broer van haar tweede echtgenoot Phoebo Themmen. Ook Martinus is ons onbekend, maar de vermelding van de getuige doet weer nauwe familiebanden vermoeden: Phoebo is geen alledaagse naam. Vooralsnog hebben we aangenomen dat het hier broers van Aefjen (geboren rond 1630; zie sectie 8A) betreft. Is hij dezelfde als de Martinus Winsemius uit Noorthorn, die op 20 januari 1712 in dienst treed bij de VOC om als opperbarbier met het schip de Zanderhoef af te varen naar Batavia, alwaar hij na een maand tussenstop op Kaap de Goede Hoop aankomt op 21 oktober. Eind november 1715 vaart hij weer af met de Prins Eugenius om op 8 juli 1716 af te meren in het vaderland. Eind mei van het volgende jaar monstert hij weer aan als opperbarbier op de Zanderhoef, maar een week na aankomst op Kaap de Goede Hoop overlijdt hij op 9 oktober 1717.

Een derde uittreksel betreffende het huwelijkscontract dat Roelf Jans en IJctjen Tjarks op 25 mei 1698 in Noordbroek sloten, verschaft weinig licht. “Bruidegoms mobile en immobile goederen” bedragen 5224 car gld en de daarop staande schulden bedragen 1085 car gld. Bruids goederen bedragen 763 car gld en derselver belastinge 494 car gld. De gift in geval van kinderloos overlijden is respectievelijk 1200 car gld of 60 car gld jaarlijks “indien so veel goed moge nalaten dat het daaruit kan, en 400 car gld of 20 car gld jaarlijks.” Voor de bruidegom zijn als getuige aanwezig Willem Klingh en Grietje Roelfs als swager en dochter; Jan Roelfs en Remke Jans als soon en sweer. Voor de bruid: mr. Geurd Nakken en Trijntje (tekent Trintijen Tijarckx) als swager en suster; Lucia Tjarks als suster. Bovendien zijn er nog twee andere getuigen: Martinus Winshemius en Bernier Rasche (tekent Berneer Rasches).

Bij vermogensdelicten zoals diefstal zien we veelvuldig dat de slachtoffers degenen zijn die de verdachte arresteerden nadat zij deze op heterdaad hadden betrapt. Zo werden de bewoners van het huis van de weduwe Van Duinen in de Zwolse binnenstad in de nacht van 10 oktober 1720 wakker van gestommel in huis. Frederik Scharffenberg was kort daarvoor via een bij de ‘Roden-toren’ gestolen en ter plekke op maat gezaagde ladder door het vensterraam geklommen. Medeverdachte Jannes Vincemius stond buiten op wacht. De betrapping leidde tot een ‘gerugt’ in de woning waarna Frederik was genoodzaakt het huis via de ladder te verlaten. Hierop werden beide heren in de loop van de ochtend door de “wagt en anderen in apprehensie genome”.

Op 26 juni 1793  trouwen in de RK kerk in Bolsward Been (Berend) Alberts uit Bolsward en Tietje Wybes uit Witmarsum. Op 7 juli 1797 wordt eveneens in de RK kerk hun zoon Albert gedoopt die in 1823 in Wymbritseradeel als Albert Berends Winsemius trouwt met Symentje Hessels Boersma en een jaar later dochter Tietje Alberts Winsemius krijgt.

Rond 1802 krijgt Auke Wessemius met scheepstimmerknecht Derk Jans Westra in Oude Pekela een dochter Elzijn (Elsje) die in 1830 trouwt met arbeider Hendrik Marten Riks en in 1846, eveneens in Oude Pekela, overlijdt. Een tweede dochter, Janna, wordt rond 1805 geboren, trouwt vervolgens met dezelfde Hendrik Marten Riks en overlijdt in 1870 in Oude Pekela.

In 1825 wordt Hindrikje Jans Brander in Groningen begraven. Zij is dan 56 jaar en geboren in Den Andel als dochter van Jan Jans Brander en Trientje Wiebes. Haar echtgenoot is de ons vooralsnog onbekende predikant Kasper Winssemius.

Egbert Boerma (eboerma@home.nl) vond meer gegevens over Hindrikje Jans Brander en Kasper Winssemius, ook wel Kasper Hessemius of Casper Hessenius genoemd, echter ditmaal niet als predikant maar als kastelein. Hij was geboren in 1776 in Loga, Ostfriesland, trouwde op 9 juni 1808 in Groningen en overleed op 8 augustus 1814 in Groningen. Hij was de zoon van Joachim Caspars Hessemius en Mijna Lucas.

In 1885 trouwt in Den Haag een Martinus Winsemius met Francina Maria van den Dop. Bij het huwelijk wordt ook dochter Francina van den Dop gewettigd. Ze was in 1882 in Leiden geboren; haar moeder was daar toen dienstbode. Volgens andere bronnen heette de gelukkige vader Martinus Wimmer(s) en kreeg het stel nog verder nageslacht. De tweede naam is een stuk waarschijnlijker.

Schippersknecht J. Winsemius getuigt; Nieuwsblad van Friesland: Hepkema’s Courant, 23 juli 1902.

Gabe Douma plaatste zomer 2021 een bericht op de Facebook-pagina “Bûtenpost en Lytsepost yn ‘t ferline”, met de onderstaande tekst”: Gezocht familie van Anne Winsemius, ze was bevriend met Loltje Veldman. Het kan zijn dat ze Buitenpost heeft gewoond (Waling Dijkstrastraat).”

Loltje is geboren in 1901 en was bij haar huwelijk in 1928 met Kornelis Jansen uit Buitenpost afkomstig uit Twijzel.

 Anne (Anna) Winsemius

18-jarige J. Winsemius geraakt in gevecht; Leeuwarder Nieuwsblad, 9 februari 1938.

  • Zaak bij Leeuwarder rechtbank.

[4] De heer Jacob Boerema <jacob@jacobboerema,nl> was zo vriendelijk de uittreksels toe te zenden. Volgens zijn website wordt ook Aefjen een aantal malen in akten vermeld. Wellicht dat door lezing daarvan grotere duidelijkheid kan ontstaan.

I