De familiegeschiedenis en genealogie van de familie Winsemius
Zoeken

7. Pake Pieter en Beppe Aukje

Pieter en Aukje Winsemius, Leeuwarden, 1880 tot 1970

“1904

“Ze zagen elkaar voor het eerst in de Oosterkerk[1]. Beter gezegd, hij zag haar. Hij zat bij de andere soldaten op de galerij tegenover het orgel. Zij zat tussen de andere vrouwen voor de preekstoel.

“Ze draagt een hoed, dacht hij. Ze valt wel uit de toon, een hoed tussen al die witte kappen.

“Hij zag hoe zij de psalmen, die met krijt op het zwarte psalmbord waren geschreven, in haar boekje opzocht. Ze legde een lintje bij de gevonden psalmen. Goedzo, dacht hij, nu hoef je straks niet meer te zoeken.

“Ze sloot het boekje weer, het gouden slotje ving even een zonnestraal.

“Een gouden slot. Dacht hij. Toemaar.

“Hij kon zijn ogen niet van haar afhouden. Hij luisterde maar half naar de preek en na het amen wist hij niet hoe gauw hij zijn kepie van de richel onder het glas-in-loodraam weg zou pakken. Hij glipte de andere mannen voorbij naar de uitgang, schoof tussen een rij door om een cent in de collectezak te doen en hij stond al buiten toen zij nog moest komen.

“Daar was ze, ze knipperde tegen het zonlicht.

“’Mag ik een eindje met je meelopen, mejuffer?’ vroeg hij zonder aarzeling.”

Het is meer dan een halve eeuw geworden, dat eindje waar zo’n tachtig jaar later hun dochter Dieuwke van sprak in de openingszinnen van haar boek “Wie timmert aan de weg …”.[2] Het huwelijk van Pieter Bernardus Winsemius en Aukje van der Werf markeerde een grote overgang binnen het geslacht Winsemius. Pieter, geboren in Minnertsga in 1883 als jongste zoon van Bernardus, was één der eersten onder de niet-emigranten die zich ontworstelde aan het deprimerende arbeidersbestaan op de Friese klei. Al heel jong begon hij een handeltje in ansichtkaarten. Zich langzaam naar boven werkend – van een handkar via een hondenkar naar een kedde (een klein paardje) zoals dochter Corrie het zich herinnert – begon hij met een mobiele handel in kaas en vetwaren bij de huizen langs. Via een bescheiden winkel in Oosterbierum vervolgde hij met een winkel in Leeuwarden, naderhand gecombineerd met en uiteindelijk omgezet in een groothandel in kaas en aanverwante artikelen. Nog later verkocht hij deze zaak aan zoon Bernard en trad in dienst als inspecteur bij Unilever.

Onder de niet-emigranten was Pieter ook de eerste van het geslacht die het nut van een verdere vorming inzag en ook in staat bleek daarvoor de nodige middelen op te brengen. Hij stuurde alle zes kinderen naar de middelbare school – dit was in de twintiger jaren –  terwijl drie van hen een universitaire studie volgden. Jan geboren in 1908 werd jurist, Albert geboren in 1910 econoom, en Jeltje geboren in 1920 volgde de medische studie.

Van zijn zesentwintig kleinkinderen zijn er elf die de naam Winsemius dragen.

Pieter Winsemius was ook de man die de belangstelling voor het voorgeslacht overnam van zijn vader Bernardus en deze doorgaf aan zijn nageslacht. De in het Fries geschreven uitgave van de “Slachten Winsemius” is van zijn hand; het overgrote deel van het materiaal in de onderhavige publicatie bijeengebracht is van hem afkomstig. Ondanks zijn hoge leeftijd volgde hij in de jaren ’60 de verdere onderzoekingen niet alleen vol belangstelling, maar nam hieraan af en toe nog actief deel. Hij schreef verschillende publicaties op onder meer historisch gebied. Het gemeentebestuur van Barradeel eerde zijn verdiensten door in zijn geboorteplaats Minnertsga een straat de naam te geven: P.B. Winsemiusstrjitte.


[1] In het originele verhaal wordt verwezen naar een fictieve Burgwalkerk.

[2] Dieuwke Winsemius, “Wie timmert aan de weg …” (Uitgeversmaatschappij J.H. Kok, Kampen; 1985).